Page images
PDF
EPUB

dicium, et æquitatem, et omnem semitam bonam.

tigheid en recht en billijkheid en allen goeden weg).

10. Als) wijsheid binnengetreden is in uw hart en kennis uwe ziel heeft ingenomen,

10. Si intraverit sapientia cor tuum, et scientia animæ tuæ placuerit: 11. Consilium custodiet te, et pru- 11. dan zal overleg u bewaken en dentia servabit te,

[blocks in formation]

verstandigheid u behoeden,

12. om u te onttrekken aan den verkeerden weg en aan den mensch, die slechte gesprekken voert; 13. aan hen, die het rechte pad verlaten en wandelen op duistere wegen3);

14. aan hen, die zich verblijden over hunne misdaden en juichen. over allersnoodste dingen'), 15. wier wegen slecht, en wier schreden schandelijk zijn;

16, om u te onttrekken aan een andermans vrouw en aan de vreemde1o), die zoetelijke taal spreekt, 17. die den leidsman harer jeugd verliet11)

18. en het verbond van haren God vergat: want12) ten doode helt haar huis over en ter onderwereld neigen hare paden;

19. allen, die tot haar ingaan, zij keeren niet weder en zij bereiken niet meer de paden des levens; 20. om13) te wandelen op den goeden weg en de paden der gerechtigen te houden.

21. Qui enim recti sunt, habita- 21. Want de gerechtigen zullen het

༠༡

Gerechtigheid en recht enz.; vgl. I noot 3. En allen goeden weg, d. i. in één woord alles wat ten goede leidt. 7) Hebr. redengevend: want wijsheid zal enz.

*) Die kwaad doet, haat het licht Joan. III 20.

) Zich verblijden over misdaden, juichen over laagheden is een bewijs van diepe verdorvenheid des harten.

10) De vreemde is iedere vrouw, die hetzij gehuwd of ongehuwd, niet de wettige echtgenoote is.

"Die den leidsman, met wien zij in haar jeugd was gehuwd, ontrouw werd, en daardoor tevens schandelijk vergat het heilig verbond, dat zij voor

het aanschijn Gods met haren echtgenoot gesloten had.

12) Want geeft de reden van v. 16 om u te onttrekken aan; want anders vindt gij den ondergang; haar huis is de plaats, waar de wellusteling altijd den geestelijken, dikwerf ook vroegtijdig den lichamelijken dood vindt, terwijl hij, eenmaal slaaf der zinnen geworden, slechts zelden en met groote moeite de slavenboeien verbreekt v. 19.

13) Om te wandelen hangt af van v. 11. Gevrijwaard tegen de velerlei verleiding zal de mensch door de wijsheid geleid worden op de paden der gerechtigheid en daar gelukkig zijn.

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors]

Zegeningen verbonden aan de beoefening van wijsheid en deugd (v. 1—12, 21-26); lofspraak op de wijsheid als de bron van geluk en heil (v. 13-20); vermaning om den naaste wel te doen (v. 22-30), het kwaad en den omgang met goddeloozen te vluchten (v. 31—35).

|

1. Fili mi, ne obliviscaris legis 1. Mijn zoon1), vergeet mijne lesmeæ, et præcepta mea cor tuum sen niet en laat uw hart mijne voorcustodiat. schriften bewaren;

2. Longitudinem enim dierum, et annos vitæ, et pacem apponent tibi.

3. Misericordia, et veritas te non deserant, circumda eas gutturi tuo, et describe in tabulis cordis tui:

4. Et invenies gratiam, et disciplinam bonam coram Deo et hominibus.

5. Habe fiduciam in Domino ex toto corde tuo, et ne innitaris prudentiæ tuæ.

6. In omnibus viis tuis cogita illum, et ipse diriget gressus tuos.

7. Ne sis sapiens apud temetipsum: time Deum, et recede a malo: Rom. XII 16.

14) Het rustig bezit van het land der belofte, de voorafbeelding van de zalige rust in het hemelsch vaderland, was door God als de groote zegen aan de rechtvaardigen beloofd. Vgl. Lev. XXV 18; Ps. LXVIII 36 en 37; Hebr. XIII 14.

1) De verzen 1-12 en 21-26, waarin de beoefening der wijsheid wordt aanbevolen, zijn, met eene geringe afwijking, twee aan twee zoo aan elkander verbonden, dat telkens het eerste vers eene vermaning bevat, en het tweede de

2. want lengte van dagen en jaren levens) en vrede zullen zij u aanbrengen.

3. Laat barmhartigheid en waarheid u niet verlaten; bind ze om uwen hals en schrijf ze op de tafelen van uw hart3);

4. dan zult gij genade en goedgunstigheid) vinden bij God en bij de menschen.

5. Heb vertrouwen in den Heer met geheel uw hart en verlaat u niet op eigen doorzicht.

6. Wees Hem indachtig op al uwe wegen, en Hij, Hij zal uwe schreden leiden.

7. Wees niet wijs in eigen oogen, vrees God en vermijd het kwaad;

vrucht, aan het opvolgen dier vermaning toegezegd.

2) d. i. Leven, dat in volle waarheid leven genoemd mag worden, in den dienst en de vriendschap Gods.

3) M. a. w. goedertierenheid en oprechtheid jegens den naaste op elk gebied moeten u altijd voor oogen staan, altijd in uw hart gegrift zijn.

4) Disciplina bona als nadere verklaring van gratia beteekent hier ook naar den grondtekst cen goeden naam, goede bejegening, welbehagen, goedgunstigheid.

8. Sanitas quippe erit umbilico | 8. want dit zal gezondheid geven tuo, et irrigatio ossium tuorum. aan uw vleesch en verkwikking aan uw gebeente3).

[ocr errors]

9. Honora Dominum de tua substantia, et de primitiis omnium frugum tuarum da ei: Tob. IV 7; Luc.

XIV 13.

10. Et implebuntur horrea tua saturitate, et vino torcularia tua

redundabunt.

11. Disciplinam Domini, fili mi, ne abjicias: nec deficias cum ab eo corriperis: Hebr. XII 5; Apoc. III 19.

12. Quem enim diligit Dominus, corripit: et quasi pater in filio complacet sibi.

13. Beatus homo, qui invenit sapientiam, et qui affluit prudentia:

14. Melior est acquisitio ejus negotiatione argenti, et auri primi et purissimi fructus ejus:

15. Pretiosior est cunctis opibus: et omnia, quæ desiderantur, huic non valent comparari.

16. Longitudo dierum in dextera ejus, et in sinistra illius divitiæ, et gloria.

9. Huldig den Heer met uwe goederen, en breng Hem gaven uit de eerstelingen van al uwe vruchten;

10. dan zullen uwe schuren rijkelijk gevuld worden en uwe wijnpersen overloopen van most).

11. Mijn zoon, werp het juk des Heeren niet af, en word niet kleinmoedig, als gij door Hem gekastijd wordt;

12. want dien de Heer lief heeft, dien kastijdt Hij, en, als een vader in zijn zoon, heeft Hij (in hem) zijn welbehagen").

13. Gelukzalig de mensch, die wijsheid heeft gevonden en rijk is in voorzichtigheid.

14. Beter is het haar te verwerven dan zilver te winnen, en wat zij afwerpt, is beter dan het fijnste en zuiverste goud).

15. Zij is meer waard dan alle schatten3), en al wat men begeeren kan, vermag met haar niet vergeleken te worden.

16. Lengte van dagen heeft zij in hare rechterhand en in hare linker rijkdom en eer1o).

5) In v. 5-8 wordt vooral gewaarschuwd tegen die wijsheid, die in ijdelen eigenwaan in strijd komt met de Wet en de openbaring Gods, terwijl aan nederig, vertrouwend opzien tot God de belooning wordt toegezegd van lichamelijke gezondheid als zinnebeeld van de gezondheid der ziel; nederig Godsbetrouwen geeft kracht in allen strijd en nood; vgl. Is. V 21; Rom. XII 16; Philip. IV 13.

6) Het is een teeken van ware wijsheid, in dagen van voorspoed dankbaar te genieten de zegeningen des Heeren, en Hem naar de voorschriften der Wet te huldigen door het aanbieden van tienden en eerstelingen, v. 9 en 10, maar ook in dagen van tegenspoed de rampen des levens als heilzame kastijdingen gelaten te dragen, v. 11

en 12.

7) De H. Paulus ad Hebr. XII 6 haalt deze woorden aan naar de vertaling der LXX: Hij kastijdt iederen zoon, dien Hij aanneemt».

8) De wijsheid zelve alsmede wat zij afwerpt, wat zij den mensch bezorgt in dit en in het andere leven, is beter dan zilver en goud.

2) Schatten, Gr. edelgesteenten, Hebr. peninim», kostbare roode koralen; vgl. Thren. IV 7.

10) Wat eens bij Salomon geschied was (vgl. III Reg. III 13; Sap. VII 11) pleegt naar den aard en de beloften van het Oude Testament te geschieden ook bij hen, die de wijsheid als de kostbaarste gave waardeeren en nastreven: de wijsheid komt niet alleen, zij draagt in hare handen lengte van dagen, rijkdom en eer.

17. Viæ ejus viæ pulchræ, et omnes 17. Hare wegen zijn schoone wesemitæ illius pacificæ. gen en al hare paden zijn rijk aan vrede11).

18. Lignum vitæ est his, qui apprehenderint eam: et qui tenuerit eam, beatus.

19. Dominus sapientia fundavit terram, stabilivit cœlos prudentia.

20. Sapientia illius eruperunt abyssi, et nubes rore concrescunt.

21. Fili mi, ne effluant hæc ab oculis tuis: Custodi legem atque consilium:

18. Een boom des levens12) is zij voor die haar aangrijpen, en die haar vasthoudt, hij is gelukkig. 19. De Heer heeft door wijsheid de aarde gegrondvest, de hemelen bevestigd door verstand13). 20. Door zijne wijsheid zijn de waterkolken opgeweld, en pakken. de wolken zich samen uit dauw14). 21. Mijn zoon, laat deze dingen15) niet ontsnappen aan uwe oogen, onderhoud lessen en raad,

22. Et erit vita animæ tuæ, et 22. en zij zullen leven zijn voor gratia faucibus tuis.

23. Tunc ambulabis fiducialiter in via tua, et pes tuus non impinget:

24. Si dormieris, non timebis: quiesces, et suavis erit somnus tuus.

25. Ne paveas repentino terrore, et irruentes tibi potentias impiorum.

26. Dominus enim erit in latere tuo, et custodiet pedem tuum ne capiaris.

uwe ziel en een sieraad voor uwen hals16).

23. Dan zult gij zonder schroom uwen weg bewandelen, en uwen voet zult gij niet stooten. 24. Als gij slaapt, zult gij niet opschrikken; gij zult u ter ruste begeven, en zoet zal uw slaap zijn. 25. Wees niet beangst voor plotselinge verschrikking noch voor de macht der goddeloozen, als zij aanrukt tegen u;

26. want de Heer zal u ter zijde staan en uwen voet bewaren voor den strik17).

27. Noli prohibere benefacere eum, 27. Weerhoud 18) iemand niet wel

11) Schoone, Hebr. aangename, liefelijke. Hij rijdt wel zacht, dien Gods genade draagt», zegt Thomas a Kempis. 12) Boom des levens: eene zinspeling (meermalen in dit Boek XI 30; XIII 12; XV 4 voorkomende) op den boom des levens in het Paradijs; vgl. Gen. II 9. De vrucht van dien wonderbaren boom is den gevallen mensch ontzegd; de mensch moet sterven; maar in de wijsheid ontvangt hij in geestelijken zin eenen nieuwen levensboom, door wiens vrucht gevoed hij gelukkig kan zijn op deze aarde en het eeuwig leven zal verkrijgen.

13) De herinnering aan den boom des levens brengt Salomon tot de hoogste lofspraak op de wijsheid: door en in haar heeft God het groote werk der schepping voltrokken; vgl. VIII 22 vv. In de eindige mededeeling der goddelijke wijsheid is ook de mensch

tot grootsche daden in staat.

14) Bedoeld wordt de scheiding der wateren, Gen. I 7 volg. En pakken enz., Hebr. en LXX «en druppelen de wolken dauw».

15) Deze dingen, d. i. hetgeen Salomon tot dusverre gezegd heeft over de zegeningen en de hooge waarde der wijsheid.

16) Leven, sieraad; vgl. I 9; III 2, 16.

17) V. 23-26. De wijsheid geeft onder de hoede des Heeren een gevoel van gerustheid en veiligheid in alle omstandigheden, te midden van alle

[blocks in formation]

qui potest: si vales, et ipse benefac: dadig te zijn, als hij daartoe in staat is; zoo gij kunt, wees ook zelf weldadig.

28. Ne dicas amico tuo: Vade, et revertere: cras dabo tibi: cum statim possis dare.

29. Ne moliaris amico tuo malum, cum ille in te habeat fiduciam.

30. Ne contendas adversus hominem frustra, cum ipse tibi nihil mali fecerit.

31. Ne æmuleris hominem injustum, nec imiteris vias ejus: Ps. XXXVI 1.

32. Quia abominatio Domini est omnis illusor, et cum simplicibus sermocinatio ejus.

33. Egestas a Domino in domo impii: habitacula autem justorum benedicentur.

34. Ipse deludet illusores, et mansuetis dabit gratiam.

35. Gloriam sapientes possidebunt: stultorum exaltatio, ignominia.

iemand, die daarop recht heeft (den behoeftige), als uwe hand bij machte is zulks te doen.

19) De ware naastenliefde wil van geen uitstel weten, dat zoo licht afstel worden kan; bovendien: die spoedig geeft, geeft dubbel.

20) Hebr.: «terwijl hij vol vertrouwen bij u woont. Waarschuwing tegen verraderlijke schennis van vertrouwen, vooral waar dit vertrouwen ten volle gerechtvaardigd is door de geschonken gastvrijheid.

21) Als gij ziet, dat zijne ongerechtigheden hem voordeel aanbrengen; laat u daardoor niet verleiden, hem op éénen zijner slechte wegen te volgen.

22) Spotter, Hebr. en LXX: «de booze»; vgl. II 15. Vertrouwelijk verkeer, vgl. Luc. X 21; Joan. XV 15.

23) Nooddruft vanwege den Heer, Hebr. de vloek des Heeren». Mag de goddelooze zich ook al oogenblikke

28. Zeg niet tot uwen naaste: ga heen en kom terug, morgen zal ik u geven, als gij op staanden voet geven kunt1).

29. Smeed geen kwaad tegen uwen naaste, terwijl hij vertrouwen stelt in u20).

30. Treed niet noodeloos in geding met iemand, als hij u geen kwaad berokkend heeft.

31. Wees niet ijverzuchtig op een onrechtvaardig mensch21) en volg hem niet op zijne wegen;

32. want een gruwel voor den Heer is elke spotter22), maar met de vromen treedt Hij in vertrouwelijk verkeer.

33. Nooddruft komt vanwege den Heer in het huis van den goddelooze 23), maar de woonsteden der rechtvaardigen worden gezegend. 34. Hij drijft den spot met de spotters24), maar den zachtmoedigen geeft Hij genade.

35. Eer zal ten deel vallen aan de wijzen25): der dwazen verheffing zal schande zijn.

lijk in welvaart verheugen, de zegen Gods rust niet op zijn huis, en dikwerf zal niet slechts in zedelijken, maar ook in stoffelijken zin de nooddruft bij hem binnentreden.

24) Spotters, trotsche vrijgeesten, die zich aan God en zijn gebod niet storen; vandaar de vertaling der LXX bij Jac. IV 6; I Petr. V 5 aangehaald: God weerstaat de hoovaardigen. Daar is, zegt de H. Augustinus, schier geene bladzijde in de heilige boeken, waarop niet gezegd wordt, dat God de hoovaardigen weerstaat. Den zachtmoedigen, Gr. den nederigen.

25) De wijzen, d. i. de rechtvaardigen, tegenover de dwazen, d. i. de goddeloozen. De tijdelijke of schijnbare verheffing der goddeloozen wordt hun tot dieperen val, tot grootere schande. Hebr. waarschijnlijk: de dwazen dragen (als hun deel en hun loon) schande weg.

« PreviousContinue »