Page images
PDF
EPUB
[blocks in formation]

De wijsheid aangeprezen als het middel om den jongeling te behoeden tegen de verleiding der ontuchtige vrouw (v. 1—5). Een geval van verleiding levendig beschreven (v. 6—23). Hernieuwde waarschuwing om de ontucht en hare gevolgen te ontvlieden (v. 24—27).

1. Fili mi, custodi sermones meos, et præcepta mea reconde tibi. Fili,

2. Serva mandata mea, et vives: et legem meam quasi pupillam oculi tui:

3. Liga eam'in digitis tuis, scribe illam in tabulis cordis tui. 4. Dic sapientiæ, soror mea es: et prudentiam voca amicam tuam,

5. Ut custodiat te a muliere extranea, et ab aliena, quæ verba sua dulcia facit.

6. De fenestra enim domus meæ per cancellos prospexi,

22) Hebr.: Die overspel pleegt, is onzinnig: een verderver van zijn (eigen) leven is hij, die zoo iets doet».

23) Hoon en smaad, Hebr. slaag en schande. Wordt ook de zonde door God kwijt gescholden, de naam van den overspeler blijft bij de menschen geschandvlekt.

24) Hebr. 1Jverzucht is gramschap van den man en hij enz.; minnenijd prikkelt den man tot de felste en hardnekkigste gramschap.

1. Mijn zoon, bewaar mijně woorden en leg mijne voorschriften bij u weg. Mijn zoon, 2. onderhoud mijne geboden en gij zult leven1), en mijne lessen als den appel van uw oog.

3. Wind ze3) om 3. Wind ze3) om uwe vingeren, schrijf ze op de tafelen van uw hart. 4. Zeg tot de wijsheid: mijne zuster zijt gij, en noem de verstandigheid uwe beminde,"

5. opdat zij u behoede voor de vreemdelinge en voor een andermans vrouw, die zoetelijke woorden bezigt3).

6. Want) uit het venster mijner woning zag ik uit door de tralies

[blocks in formation]

7. Et video parvulos, considero | 7. en sloeg ik de onbezonnenen vecordem juvenem, gade: ik bemerk eenen uitzinnigen jongeling,

8. Qui transit per plateam juxta angulum, et prope viam domus illius, graditur

9. In obscuro, advesperascente die, in noctis tenebris, et caligine.

10. Et ecce occurrit illi mulier ornatu meretricio, præparata ad capiendas animas: garrula et vaga,

11. Quietis impatiens, nec valens in domo consistere pedibus suis, 12. Nunc foris, nunc in plateis, nunc juxta angulos insidians.

13. Apprehensumque deosculatur juvenem, et procaci vultu blanditur, dicens:

8. die de straat inslaat bij den hoek3), en langs den weg naar haar huis voortschrijdt,

9. in den schemer, bij het vallen van den avond, in de duisternis en in het holle van den nacht). 10. En zie, daar treedt hem een vrouwspersoon te gemoet, in hoeren-opschik, gereed om zielen te vangen1); zij is rad van tong en dartels),

11. zij kent geene rust, zij kan hare voeten niet binnenshuis houden, 12. nu eens aan de deur, dan op de straat, dan weer aan de hoeken staat zij op de loer,

13. en zij grijpt den jongeling aan en kust hem, en met schaamtelooze tronie vleit zij, zeggende:

14. Victimas pro salute vovi, ho- 14. Vredeoffers had ik beloofd, die reddidi vota mea.

15. Idcirco egressa sum in occursum tuum, desiderans te videre, et reperi.

16. Intexui funibus lectulum meum, stravi tapetibus pictis ex Ægypto. 17. Aspersi cubile meum myrrha, et aloe, et cinnamomo.

5) Hebr.: bij haren hoek, d. i. den hoek der straat, waarin het huis der ontuchtige vrouw gelegen is.

6) Hij komt niet tot nadenken en inkeer, hoe lang hij ook moet wachten. ) Hebr.: met huichelend harte of loos van zinnen: zij huichelt trouw aan haren man, liefde aan hare minnaars, in werkelijkheid zoekt zij alleen bevrediging van eigen lusten. Hier volgt nu in eene tusschenrede tot v. 12 de beschrijving van zulk eene ontuchtige

vrouw.

3) Zij is rad van tong en dartel, Hebr. zij is woelig en onbandig».

9) Van de vredeoffers (sjelamim), vgl. Lev. III, noot 1; VII 15, 16, werd het grootste gedeelte teruggegeven aan dengene, die het offer bracht, om denzelfden dag tot eenen heiligen maaltijd

heden heb ik mijne geloften. volbracht9).

15. Daarom ben ik uitgegaan u te gemoet, verlangend u te zien, en ik heb u gevonden.

16. Ik heb mijn bedde op zeelen uitgespannen, ik heb het belegd met gestikte spreien uit Egyptel0). 17. Ik heb mijne sponde besprenkeld met mirre en aloë en kaneel11).

gebruikt te worden. De vrouw geeft nu voor, dien maaltijd te hebben bereid, te zijn uitgegaan om den jongeling te zoeken en spreekt hare vreugde uit, hem eindelijk te hebben gevonden. Vroomheid huichelend, het heilige misbruikend en liefde veinzend, tracht zij mogelijken tegenstand te overwinnen.

10) Hebr.: Met spreien heb ik mijn bed belegd, met tapijtwerken van Egyp tisch garen». De tapijtwerken uit Egypte waren beroemd om hunne fijne borduursels en rijke kleurschakeering.

1) Vgl. Exod. XXX 23; Ps. XLIV 9; Cant. IV 14. Uit deze specerijen werden door overhaling aromatische oliën verkregen, die bij feestelijke gelegenheden ter besprenkeling en ter zalving gebruikt werden.

18. Veni, inebriemur uberibus, et fruamur cupitis amplexibus, donec illucescat dies.

18. Kom, laat ons dronken worden van minne en het genot der zoo begeerde omhelzingen smaken tot het krieken van den dag.

19. Non est enim vir in domo sua, 19. Want de man is niet tehuis, abiit via longissima.

20. Sacculum pecuniæ secum tulit: in die plenæ lunæ reversurus est in domum suam.

21. Irretivit eum multis sermonibus, et blanditiis labiorum protraxit illum.

22. Statim eam sequitur quasi bos ductus ad victimam, et quasi agnus lasciviens, et ignorans quod ad vincula stultus trahatur,

23. Donec transfigat sagitta jecur ejus: velut si avis festinet ad laqueum, et nescit quod de periculo animæ illius agitur.

hij is uitgegaan, op reis, zeer ver12); 20. den geldbuidel heeft hij meegenomen, ten dage der volle maan zal hij naar huis terugkeeren. 21. Zij verstrikt hem in het netwerk harer woorden, en door de vleitaal harer lippen troont zij hem mede.

22. Op staanden voet volgt hij haar als een rund, ter slachting geleid, en als een dartel lam; en hij weet niet, de dwaas, dat hij in boeien wordt geslagen18), 23. totdat de pijl zijne lever doorboort; als een vogel, die zich rept naar den strik zonder te weten, dat het om den prijs van zijn leven gaat.

-

24. Nunc ergo fili mi, audi me, et 24. Nu dan, mijn zoon, luister attende verbis oris mei.

25. Ne abstrahatur in viis illius mens tua: neque decipiaris semitis ejus.

26. Multos enim vulneratos dejecit, et fortissimi quique interfecti sunt ab ea.

12) Van zijnen kant is derhalve niets te vreezen.

13) Onze Hebreeuwsche tekst en de vertalingen zijn beide hier in v. 22 en 23 duister. Blijkbaar wil de schrijver de dwaze handelwijze van den jongeling in het licht stellen. Volgens de Vulgaat is de zin: Gelijk een rund, een lam, een vogel dom en dartel en onbesuisd den dood te gemoet gaan, zoo ook die jongeling. Verstrikt in het netwerk harer redeneeringen en meegesleept door hare vleitaal, v. 21, volgt hij haar blindelings en bemerkt in zijne dwaasheid niet, dat hij, in de ketenen van den wellust geslagen, zijn zedelijk en lichamelijk leven gaat verwoesten, totdat de zonde gepleegd is en daardoor de pijl des doods hem getroffen heeft. Volgens de voorstelling der ouden is de lever de zetel der zinnelijke gevoe

|

naar mij en geef acht op de woorden van mijnen mond.

25. Dat uw hart zich niet late wegsleuren) op hare wegen, en dool niet af op hare paden.

26. Velen toch heeft zij verwond en neergeveld, ja zelfs de dapperIsten heeft zij doen sneven13).

lens en hartstochten; daarom is hier spraak van het doorboren van de lever. Voor als een dartel lam» enz. staat in het Hebr.: «en als eene voetboei ter tuchtiging van den dwaze», hetgeen verstaan kan worden: als een geboeide ter tuchtiging, hij, de dwaas, of als een dwaas, die in voetboeien wordt geklonken.

14) d. i. Van het pad der deugd en meesleepen op hare paden; wandelen op hare paden is altijd dolen.

15) Sterken als Samson, heiligen als David, wijzen als Salomon. «Wier werken, zegt Thomas a K., lofwaardig schenen te zijn, zijn vervallen tot de diepste laagheden, en die het Brood der Engelen aten, heb ik zich te goed zien doen aar. het draf der zwijnen». Daarom geldt ook hier: «wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle», I Cor. X 12.

27. Viæ inferi domus ejus, pene- 27. Eene veelheid van wegen ter trantes in interiora mortis.

helle is hare woning, zij loopen uit in de binnenkameren des doods16).

[merged small][merged small][ocr errors]

De Wijsheid noodigt openlijk alle menschen uit om hare lessen te volgen, Zij predikt waarheid en recht, deelt de edelste gaven, de kostbaarste goederen uit (v. 1-21). Zich openbarend als Persoon beschrijft Zij haren eeuwigen oorsprong, hare werkzaamheid bij de schepping, hare liefde tot den mensch (v. 22-31). Hernieuwde vermaning: heil slechts hem, die de lessen der Wijsheid opvolgt (v. 32—36).

1. Numquid non sapientia clami- | 1. Roept de Wijsheid1) niet luide, tat, et prudentia dat vocem suam? en verheft de Verstandigheid niet hare stem2)?

2. In summis, excelsisque verticibus supra viam, in mediis semitis stans,

3. Juxta portas civitatis in ipsis foribus loquitur, dicens:

4. O viri, ad vos clamito, et vox mea ad filios hominum.

2. Op de hoogten en de meest ver-
heven punten aan den weg, midden
op de paden, daar staat Zij.
3. Nabij de poorten der stad, aan
den ingang zelf spreekt Zij en zegt:
4. O, mannen, tot u gaat mijn
roep, en mijne stem tot de kinde-
ren der menschen3).

5. Intelligite parvuli astutiam, et 5. Onderricht u, o, kleinen, in schraninsipientes animadvertite.

6. Audite, quoniam de rebus ma-
gnis locutura sum: et aperientur
labia mea, ut recta prædicent.
7. Veritatem meditabitur guttur
meum, et labia mea detestabuntur
impium.

16) d. i. Langs tal van wegen worden de ongelukkigen gebracht in het huis der ontucht, maar al die wegen loopen uit in de binnenkameren des doods. Vgl. II 18.

1) Onder de Wijsheid kan hier verstaan worden of de geschapen wijsheid, die als afstraling van Gods wijsheid ligt uitgespreid over geheel de schepping; of beter de eeuwige, ongeschapen Wijsheid, God zelf. Zij treedt sprekend op om den mensch uit te noodigen, door het opvolgen harer lessen te verwerven die ware menschelijke wijsheid, die eene kostbare gave des H. Geestes, eene eindige mededeeling der Wijsheid

derheid, en gij, dwazen, streeft naar
inzicht.

6. Luistert, want van grootsche
dingen ga Ik spreken, en mijne
lippen zullen zich openen om het-
geen recht is te verkondigen.
7. Waarheid zal mijn gehemelte
betrachten, en mijne lippen zullen
goddeloosheid verfoeien).

Gods is. Vgl. Inleiding blz. 11.

2) De verleiding schuwt het licht, zoekt de duisternis (vgl. VII 9 vv.); de Wijsheid treedt openlijk op, Zij verheft hare stem, op de hoogten, nabij de poorten enz., v. 2 en 3, overal, waar de menschen plegen saam te stroomen, waar hare roepstem de menigte kan bereiken.

3) Allen noodigt zij uit: de mannen, die reeds gevorderd zijn op den weg van deugd en godsvrucht, de kleinen, v. 5, of die nog slechts de eerste beginselen der wijsheid volgen, en zelfs de dwazen, die tot dusverre hare lessen veronachtzaamd hebben.

*) Afkeerig van alle goddeloosheid

8. Justi sunt omnes sermones mei, non est in eis pravum quid, neque perversum.

9. Recti sunt intelligentibus, et æqui invenientibus scientiam.

10. Accipite disciplinam meam, et non pecuniam: doctrinam magis, quam aurum eligite.

11. Melior est enim sapientia cunctis pretiosissimis: et omne desiderabile ei non potest comparari.

12. Ego sapientia habito in consilio, et eruditis intersum cogita

tionibus.

13. Timor Domini odit malum: arrogantiam, et superbiam, et viam pravam, et os bilingue detestor. 14. Meum est consilium, et æquitas, mea est prudentia, mea est fortitudo.

15. Per me reges regnant, et legum conditores justa decernunt:

8. Gerechtig zijn al mijne reden, daar is niets in wat kwaad is of verkeerd3).

9. Gerecht zijn zij voor de verstandigen, en rechtmatig voor die kennis gevonden hebben). 10. Aanvaardt mijne tucht liever dan zilver, kiest mijn onderricht eerder dan goud").

11. Want wijsheid is beter dan alle kostbaarheden; en al wat men kan begeeren, is met haar niet te vergelijken.

12. Ik, de Wijsheid, heb mijne woonstee bij de schranderheid, en bij weldoordachte overleggingen ben Ik tegenwoordig3).

13. De vreeze des Heeren haat het kwaad; verwatenheid en trots en slechten wandel en dubbeltongige monden verafschuw Iko). 14. Bij Mij is beradenheid en recht, bij Mij doorzicht, bij Mij sterkte 10).

15. Door Mij regeeren de koningen, en verordenen de wetgevers hetgeen recht is.

16. Per me principes imperant, et 16. Door Mij voeren de vorsten de potentes decernunt justitiam. heerschappij, en doen de machthebbers recht11).

in leer en leven (tegenstelling van de waarheid) tracht Zij immer het rijk van waarheid, deugd en godsvrucht uit te breiden.

5) In de lessen der wereldsche wijsheid is dikwijls waar en valsch, goed en kwaad vermengd; de lessen der hemelsche Wijsheid zijn gerechtig, geheel betrouwbaar, in alle deelen beantwoordend aan waarheid en recht.

6) Wereldsche wijsheid wordt aangeboden in diepzinnige, ingewikkelde redeneeringen; de lessen der hemelsche Wijsheid zijn eenvoudig en duidelijk, bevattelijk voor een ieder; dat niet ieder den zin er van verstaat, de waarde inziet, ligt aan de gesteldheid des harten, maar die verstandig is en deugdzaam of slechts in geringe mate kennis heeft gevonden, zal ze gemakkelijk begrijpen en waardeeren.

7) Aardsche wijsheid moge allereerst streven naar aardsche schatten, de hemelsche Wijsheid biedt hoogere en daarom meer verkieslijke goederen.

Vgl. v. 11 en III 14-18.

) Onder de gaven, die de Wijsheid schenkt, behoort allereerst raad in twijfel, hulp in nood. Daar Zij hare woonstee heeft bij de schranderheid, deze als haar eigendom bewoont en beheert, tegenwoordig is bij weldoordachte overleggingen, weet Zij immer raad te geven, overleggingen voor te lichten en te steunen.

9) Ook na goeden raad ontvangen te hebben behoort men zich te wachten tegen de veelvuldige openbaringen van het kwaad: de Wijsheid biedt in de vreeze des Heeren, die immer haar beginsel is en blijft, den veiligen weg om het kwaad, hoe en waar ook optredend, te vermijden.

10) Zij geeft niet slechts raad, maar ook recht (Hebr. heil, LXX veiligheid) en sterkte, de kracht om veilig de welberaden plannen uit te voeren.

1) De gave der wijsheid is vooral onontbeerlijk voor vorsten en overheden. Alle macht komt van God (vgl.

« PreviousContinue »