Page images
PDF
EPUB

17. Ego diligentes me diligo: et qui mane vigilant ad me, invenient

me.

17. Ik bemin die Mij beminnen; en die 's morgens vroeg om Mij waken, zullen Mij vinden12).

18. Mecum sunt divitiæ, et gloria, 18. Bij Mij zijn rijkdommen en opes superbæ, et justitia.

19. Melior est enim fructus meus auro, et lapide pretioso, et genimina mea argento electo.

eer, heerlijke schatten en gerechtigheid13).

19. Want de vrucht, die Ik afwerp, is beter dan goud en edelgesteente, en wat van Mij geoogst wordt, is beter dan uitgelezen zilver14).

20. In viis justitiæ ambulo, in 20. Ik wandel op de wegen der medio semitarum judicii, gerechtigheid, midden op de paden van het recht,

21. Ut ditem diligentes me, et 21. om die mij beminnen rijk te thesauros eorum repleam. maken en hunne schatkamers te vullen15). 22. Dominus possedit me in initio 22. De Heer16) bezat Mij17) in het

Rom. XIII 1 vv.); maar vooral, dat de overheden verordenen hetgeen recht is en recht doen, dat zij in waarheid tot heil der onderhoorigen de macht uitoefenen, is aan de voorlichting en den steun der Wijsheid te danken.

12) De Wijsheid, hoe hoog ook van oorsprong en aanzien, is toch toegankelijk voor allen, die slechts met ijver en toewijding haar zoeken.

15) Vgl. III 16 noot 10. Zonder de wijsheid zijn rijkdommen dikwijls gevaarlijk en schadelijk, met haar kunnen zij den mensch brengen eer en gerechtigheid, geluk en aanzien.

14) De Wijsheid vergeleken bij eenen vruchtbaren akker.

15) De Wijsheid wijst den veiligen weg der gerechtigheid; zoo gaat Zij, als het ware, hare volgelingen voor, om hen met stoffelijke en geestelijke goederen te verrijken.

16) De volgende verzen, beschouwd in het volle licht der openbaring van het N. T., doen ons kennen de Wijsheid als Persoon, van eeuwigheid uit den Heer geboren, in Hem zijnde, alles makende en haar vermaak vindende te zijn met de kinderen der menschen; vgl. Joan. I 1, 2, 3, 14, 18; Sap. VII 21 vv.- -Dezelfde woorden», zegt Z. H. Pius IX in de Bulla Ineffabilis, waarmede de goddelijke Schriften spreken over de ongeschapen Wijsheid, en haren eeuwigen oorsprong verkondigen, pleegt (de Kerk) zoowel in het kerkelijk Officie als in de H. Liturgie te gebruiken en over te brengen op den oorsprong der H. Maagd, welke (oorsprong)

| door een en hetzelfde raadsbesluit met de menschwording van de goddelijke Wijsheid is vastgesteld». Namelijk om de innige betrekking waarin de Allerheiligste Maagd Maria staat tot de menschgeworden Wijsheid, kan zij wel niet in de orde van tijd, maar in de orde van waardigheid, deugd en glorie naast de H. Menschheid van Christus, beschouwd worden als de eerste van alle schepselen, en als zoodanig in de gedachten Gods van eeuwigheid verordend enz.

De

17) Bezat Mij, Hebr. kanani; het woord kana wordt bijna overal vertaald door verwerven, bezitten, voortbrengen, en wanneer Eva Gen. IV 1, hetzelfde woord gebruikende bij de geboorte van haren eerstgeborene zegt: ik heb eenen mensch verkregen door God, geldt dat begrip veel meer hier, waar sprake is van het Woord, dat was bij den Vader, van den Zoon, die, uit den Vader geboren, blijft in den schoot des Vaders; vgl. Joan. I 1, 18. vertalingen van Aq., Symm. en Theod. geven eenzelfden zin als de Vulgaat; de LXX heeft blijkbaar in plaats van kanani gelezen barani en vertaalt: heeft mij geschapen; eene onwaarschijnlijke en verdachte lezing, waarin dan het woord scheppen verstaan zou kunnen worden in den zin van voortbrengen of van maken, toegepast op de menschelijke natuur, door de ongeschapen Wijsheid aangenomen in den tijd. Opmerkelijk voorzeker is het feit, dat de HH. Vaders, ook waar zij in hunnen strijd met de Arianen de lezing

viarum suarum, antequam quid- begin zijner wegen 18), eer Hij iets quam faceret a principio. 23. Ab æterno ordinata sum, et ex antiquis antequam terra fieret.

24. Nondum erant abyssi, et ego jam concepta eram: necdum fontes aquarum eruperant:

25. Necdum montes gravi mole constiterant: ante colles ego parturiebar:

26. Adhuc terram non fecerat, et flumina, et cardines orbis terræ.

27. Quando præparabat cœlos, aderam: quando certa lege, et gyro vallabat abyssos:

28. Quando æthera firmabat sursum, et librabat fontes aquarum: 29. Quando circumdabat mari terminum suum, et legem ponebat

der LXX volgden, toch vasthielden aan de meening, dat hier spraak is van den 2en Persoon der H. Drievuldigheid; zie verder Inleiding.

18) In het begin zijner wegen, d. i. zijner werkzaamheid als Schepper, toen Hij aan iets buiten zichzelven het aanzijn zou geven, dus van eeuwigheid, eer Hij iets maakte, van den beginne af, Hebr. van oudsher, hetgeen in v. 23 tot driemaal toe herhaald wordt: van eeuwigheid, van de oude dagen af, Hebr. van den beginne af, eer de aarde is geworden.

19) Dat in dit vers gedoeld wordt op de eeuwige geboorte der Wijsheid uit den Vader, wordt bevestigd door de uitdrukkingen in v. 24 en 25: Ik was reeds ontvangen, werd Ik geboren, waar ook in het Hebr. op beide plaatsen hetzelfde woord wordt gebezigd: was Ik geboren.

20) Verordend, d. i. plechtig aangesteld, of, gelijk anderen het Hebr. vertalen, gezalfd tot Koningin der geheele schepping.

21) Afgronden, d. i. de wateren, die na het eerste scheppingswoord de wereld overdekten; vgl. Gen. I 2. Waterbronnen niet opgeweld, Hebr. nog waren

maakte, van den beginne af19). 23. Van eeuwigheid ben Ik verordend29), en van de oude dagen af, eer de aarde is geworden. 24. Nog waren er geene afgronden, en Ik was reeds ontvangen; nog waren de waterbronnen niet opgeweld21);

25. nog waren de bergen in hun grootsch gevaarte niet gegrondvest, vóór de heuvelen werd Ik geboren;

26. nog had Hij de aarde niet gemaakt en de vloeden en de hengsels van den aardbol22).

27. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar23); toen Hij naar vaste wet de afgronden met eenen ringwal omsloot24),

28. toen Hij het zwerk vastmaakte in de hoogte en de waterbronnen afwoog,

29. toen Hij om de zee hare grenslijn trok en de wet stelde aan de

er geen bronnen, zwaar van water, de bronnen, die, uit de aarde opgeweld, de stroomen voeden.

12) De vloeden, Hebr. de vlakten, terwijl de vloeden reeds v. 24 worden aangeduid. De hengsels van den aardbol, Hebr. meestal vertaald de grondstoffen der aarde: daar was nog niets, geen grondstof, waaruit de aarde enz. gevormd zou worden; terwijl echter reeds vroeger bergen, stroomen enz. vermeld worden, zou wellicht hier naast de woeste vlakten gedacht kunnen worden aan de hoogere, betere lagen der vruchtbare, bewoonbare aarde, Hebr. tebel.

23) De Wijsheid was niet slechts bestaande vóór de schepping maar ook mede werkzaam bij de schepping; vgl. v. 30. In het tweede halfvers begint de voorzin, waarvan de nazin volgt v. 30.

24) De vv. 27 en 28 geven weer Gen. I 6 en 7. Toen Hij de hemelen bereidde, d. i. het uitspansel schiep, en naar menschelijke voorstelling als eenen ringwal trok om den baaierd, toen Hij verder een gedeelte der wateren vastmaakte in de wolken des hemels en ook op aarde de waterbronnen afwoog, d. i. de scheiding maakte van de wateren boven en beneden den dampkring.

aquis, ne transirent fines suos: quando appendebat fundamenta

terræ.

30. Cum eo eram cuncta componens: et delectabar per singulos dies, ludens coram eo omni tempore;

31. Ludens in orbe terrarum: et deliciæ meæ, esse cum filiis homi

num.

32. Nunc ergo filii audite me: Beati, qui custodiunt vias meas. 33. Audite disciplinam, et estote sapientes, et nolite abjicere eam. 34. Beatus homo qui audit me, et qui vigilat ad fores meas quotidie, et observat ad postes ostii mei. 35. Qui me invenerit, inveniet vitam, et hauriet salutem a Domino:

36. Qui autem in me peccaverit, lædet animam suam. Omnes, qui me oderunt, diligunt mortem.

25) Scheiding van land en water; vgl. Gen. I 9 en 10. Toewoog, Hebr. vaststelde.

26) Vgl. Sap. VII 21 vv.; Joan. I 3. Alles is door Hetzelve, het Woord, de Wijsheid, gemaakt.

2) Ik vermaakte Mij, Hebr., Syr. en LXX Ik was (zijne) verlustiging: God verlustigde zich in het werken der Wijsheid en zag aan het einde van elken scheppingsdag, dat het goed was; vgl. Gen. I. De Vader vindt altijd welgevallen in Zijnen Zoon; vgl. Matth. III 17; XVII 5.

28) Spelende, met vreugde, gemak en vaardigheid die wonderbare werken verrichtend: de schepping als een kinderspel!

29) Onder de werken, door de Wijsheid spelende gemaakt, wordt bijzonder vermeld de aardbodem, die bereid werd tot eene woonplaats voor den mensch, het pronkstuk der schepping, het even

wateren, hunne perken niet te overschrijden; toen Hij de grondvesten der aarde toewoog25),

30. was Ik bij Hem en beschikte alles26); en Ik vermaakte Mij27) telken dage, spelende28) voor zijn aanschijn te allen tijde,

31. spelende op den aardbodem29); en mijn vermaak is het te zijn met de kinderen der menschen.

32. Nu dan, kinderen, luistert naar Mij30) Gelukzalig zij, die mijne wegen bewaren.

33. Luistert naar tucht en weest wijs en verwerpt haar niet. 34. Gelukzalig de mensch, die naar Mij luistert, en die waakt aan mijne poorten dag aan dag31), en de wacht houdt aan de posten mijner deur. 35. Die Mij vindt, zal het leven32) vinden en zaligheid erlangen van den Heer;

36. maar die tegen Mij zondigt, brengt schade toe aan zijne ziel. Allen, die Mij haten, minnen den dood.

beeld Gods, het voorwerp van der Wijsheid blijvende liefde. Die liefde, door den mensch in de zonde miskend, is gebleven; in de volheid der tijden is de Wijsheid mensch geworden en heeft onder ons gewoond; en na den mensch met God te hebben verzoend, blijft het haar vermaak te zijn met de kinderen der menschen tot aan de voleinding der eeuwen; vgl. Baruch III 38; Joan. I 14, XIII 1.

80) Practische gevolgtrekking uit het voorgaande: de mensch beijvere zich de lessen dier goddelijke Wijsheid op te volgen, de door haar aangewezen wegen te bewandelen.

SI) Die begeerig de wijsheid te erlangen waakt aan mijne poorten als een arme aan de deur der rijken, als de Levieten in de voorhoven des tempels; vgl. Ps. CXXXIII 1.

32) De Wijsheid is ook het Licht en het Leven; vgl. Joan. I 4.

CAPUT IX.

HOOFDSTUK IX.

De Wijsheid Gods heeft zich een huis gebouwd, eenen maaltijd aangericht en laat allen (met uitsluiting slechts der spotters) uitnoodigen, om te komen aanzitten aan dien disch, te bewandelen de wegen, die geleiden ten leven (v. 1-12); de wijsheid der wereld noodigt eveneens allen uit aan den disch van zingenot; die haar lokstem volgen, vinden den dood (v. 13-18).

1. Sapientia ædificavit sibi domum, | 1. De Wijsheid1) heeft zich een excidit columnas septem.

[blocks in formation]

1) Dezelfde ongeschapen Wijsheid, die zich in het vorige hoofdstuk openbaarde als Persoon, wordt hier beschreven en verder sprekende ingevoerd, waar Zij de menschen uitnoodigt aan het gastmaal door Haar aangericht in hare stad, v. 3, in haar huis, v. 1, in haren tempel, v. 2. Onder deze beelden wordt in het algemeen aangegeven, wat de Wijsheid heeft gedaan tot leering en heiliging der menschheid; maar op het voetspoor der HH. Vaders mag dit worden toegepast op de groote stichting Gods, de Kerk, hare leer en hare genademiddelen.

[ocr errors]

2) De Wijsheid, wier vermaak het is te zijn onder de kinderen der menschen, en die zalig prijst degenen, die de wacht houden aan hare poorten (vgl. VII 31, 34), heeft zich een huis, eene blijvende woonsteê, gebouwd onder de menschen. Dit huis is naar de verklaring van den H. Bernardus en de toepassing der Kerk in de H. Liturgie de schoot der H. Maagd; naar de verklaring van andere HH. VV. Athanasius, Leo, August. enz. de H. Menschheid van Christus, in Wien woont de gansche volheid der Godheid lichamelijk, Col. II 9; beter naar den samenhang en de verklaring van den H. Augustinus de Kerk, het mystieke lichaam van Christus.

*) De uit marmer uitgehouwen zuilen dienden om den voorgevel of de

|

huis gebouwd2), Zij heeft zich zuilen uitgehouwen, zeven in getal3). 2. Zij heeft hare offerdieren geslacht, Zij heeft den wijn gemengd en hare tafel aangericht).

3. Zij heeft hare dienstmaagden uitgezonden, om uit te nooden naar den burg en naar de muren der stad3): 4. Wie klein is, hij kome tot Mij. En tot de onverstandigen heeft Zij gesproken"):

galerijen op het binnenhof der Oostersche paleizen te schragen en te sieren. Zeven, het heilig getal (vereeniging van het oneindige en het eindige), zinnebeeld van algeheele volkomenheid. De zeven zuilen zijn derhalve het zinnebeeld van alles, wat aan de Kerk, het huis der Wijsheid, volmaakte schoonheid onvergankelijkheid schenkt. Door de HH. Vaders wordt het beeld in het bijzonder toegepast op de Apostelen (vgl. ad Ephes. II 20), op de zeven HH. Sacramenten, op de zeven gaven van den H. Geest enz.

en

4) Het huis, waarin de Wijsheid woont op aarde, is ook een tempel; Zij draagt daar haar Offer op, Zij richt daar haar offermaaltijd aan in het Offer der Mis; vgl. VII 14. Den wijn gemengd, d. i. naar het gebruik in Oostersche landen toebereid met water of met geurige kruiden.

5) Even als de Koning in de gelijkenis Matth. XXII 2, zendt nu ook de Wijsheid boden uit om de menschheid te nooden aan het gastmaal; de Wijsheid, voorgesteld als Koningin, daarom is hier spraak van dienstmaagden. Christus zendt zijne Apostelen tot aan de uiteinden der wereld om uit te nooden naar den burg enz.: de Kerk is de voor allen zichtbare, onvergankelijke H. stad Gods, op den berg geplaatst. Vgl. Matth. V 14.

*) De oproeping gaat tot allen, die

5. Venite, comedite panem meum, et bibite vinum quod miscui vobis.

6. Relinquite infantiam, et vivite, et ambulate per vias prudentiæ.

7. Qui erudit derisorem, ipse injuriam sibi facit: et qui arguit impium, sibi maculam generat.

8. Noli arguere derisorem, ne oderit te. Argue sapientem, et diliget te.

9. Da sapienti occasionem, et addetur ei sapientia. Doce justum, et festinabit accipere.

10. Principium sapientiæ timor Domini: et scientia sanctorum, prudentia. Ps. CX 10; Supra I 7; Eccli. I 16. 11. Per me enim multiplicabuntur dies tui, et addentur tibi anni vitæ.

12. Si sapiens fueris, tibimetipsi eris: si autem illusor, solus portabis malum.

13. Mulier stulta et clamosa, plenaque illecebris, et nihil omnino sciens,

klein en onverstandig zijn in eigen oogen, maar daardoor juist verkeeren in de vereischte stemming om de uitnoodiging gretig te volgen; vgl. Matth. V 3; Luc. X 21; I Cor. I 26 vv.

1) Het voedsel van waarheid en genade, in het bijzonder toepasselijk op het brood en den wijn der H. Eucharistie; vgl. Joan. VI 35 vv.

*) Komt terug van de dwaasheid der zonde, en, geleid en gesterkt door de Wijsheid, bewandelt hare wegen, dan zult gij leven het waarachtige leven in den dienst van God, voerende tot het eeuwig leven.

") Van de uitnoodiging worden alleen uitgesloten de goddelooze spotters, die zich ontoegankelijk maken voor de lessen en de gaven der Wijsheid; de zinnelijke mensch verstaat niet wat is van den Geest Gods, I Cor. II 14. Zoo verbood ook Christus het heilige te geven aan de honden, de parelen te werpen voor de zwijnen, Matth. VII 6;

5. Komt, eet van mijn brood en drinkt van den wijn, dien Ik u heb gemengd1).

6. Legt af de kindsheid en leeft, en wandelt op de paden des verstands).

7. Die den spotter onderricht, hij berokkent zich zelven smaad; en die den goddelooze berispt, bezoedelt zich zelven9).

8. Berisp den spotter niet, opdat hij u niet hate. Berisp den verstandige, en hij zal u liefhebben. 9. Bied gelegenheid10) aan den wijze, en hij zal nog wijzer worden. Geef onderricht aan den rechtvaardige, en hij zal het gretig aanvaarden. 10. Het begin der wijsheid is de vreeze des Heeren, en de kennis van den Alheilige is verstand11). 11. Want12) door Mij zullen uwe dagen vermenigvuldigd en uwe levensjaren vermeerderd worden. 12. Indien gij wijs zijt, gij zult het zijn ten heil van u zelven; maar indien gij een spotter zijt, zult gij alleen den last dragen.

13. Eene vrouw13), dwaas en roerig en vol verlokkelijkheid en volstrekt zonder eenige wijsheid,

dat zou slechts het heilige blootstellen aan vertreding, de verkondigers der waarheid aan spot en hoon.

10) d. i. Om onderricht te worden. Hebr. geef aan den wijze, nl. onderricht.

11) Hier wordt de reden gegeven van het voorgaande, zoowel van het uitnoodigen van wijzen en onverstandigen, als van het uitsluiten der spotters. Dezen toch missen volstrekt alle vreeze Gods en kunnen daarom ook de wijsheid niet erlangen; daarentegen is de ware kennis en heilige vreeze Gods het voortdurend blijvend beginsel der wijsheid. Parallelisme en Hebr. duiden aan, dat scientia sanctorum niet zoozeer is de kennis der Heiligen, als wel de kennis der heilige dingen, of beter van den Alheilige, d. i. God.

18) Want is redengevend van v. 6. Tijdelijke zegen naar den aard van het O. T. vgl. III 2, 16; IV 10.

13) Hebr.: De vrouw der dwaasheid

« PreviousContinue »