Page images
PDF
EPUB

CAPUT XI.

HOOFDSTUK XI.

Losse spreuken: Eerlijkheid en oprechtheid in handel en wandel (v. 1, 9, 20). Nederigheid (v. 2). Zegen der gerechtigheid, vloek der ongerechtigheid (v. 3—8, 18, 19, 21, 23, 27—31). Belang van den staat bij de deugd van burgers en overheid (v. 10, 11, 14, 26). Minachting van den naaste en openbaring van geheimen (v. 12, 13). Dwaze borgtocht (v. 15). De goede en de slechte vrouw (v. 16, 22). Goedertierenheid en weldadigheid (v. 17, 24, 25).

1. Statera dolosa, abominatio est apud Dominum: et pondus æquum, voluntas ejus. Infra XX 10. 2. Ubi fuerit superbia, ibi erit et contumelia: ubi autem est humilitas, ibi et sapientia.

3. Simplicitas justorum diriget eos: et supplantatio perversorum vastabit illos.

4. Non proderunt divitiæ in die ultionis: justitia autem liberabit a morte. Supra X 2.

5. Justitia simplicis diriget viam ejus: et in impietate sua corruet impius.

6. Justitia rectorum liberabit eos: et in insidiis suis capientur iniqui.

1. Eene bedrieglijke weegschaal is een gruwel voor den Heer, maar juist gewicht is zijn welbehagen1). 2. Waar hoovaardij is, daar komt ook beschaming; doch waar nederigheid is, daar is ook wijsheid"). 3. De eenvoud der rechtvaardigen. strekt hun ten geleide, maar de arglist der boozen stort hen in het verderf3).

4. Zonder nut is rijkdom ten dage der wraak, maar gerechtigheid redt van den dood1).

5. De rechtvaardigheid van den vrome effent hem den weg, maar door zijne eigen goddeloosheid komt de goddelooze ten val.

6. De rechtvaardigheid der braven brengt hun redding, maar in hunne eigen strikken worden de boozen gevangen3).

7. Mortuo homine impio, nulla erit 7. Als een goddeloos mensch sterft,

[ocr errors]

1) Waarschuwing tegen oneerlijkheid, dikwerf herhaald; vgl. XVI 11; XX 10, 23; Lev. XIX 36; Deut. XXV 13 volg.; Ezech. XLV 10 enz. Schandelijk is elk bedrog... Ook in geringe zaken is vervalsching van weegschaal en valschheid in maat verfoeilijk» (H. Ambrosius). Het juist gewicht wordt in het Hebr. aangeduid als de weegsteen van volkomen juist gewicht. Om te wegen bediende men zich van steenen, die een bepaald gewicht aangaven en in eenen buidel werden medegenomen; vgl. XVI 11. Overeenkomstig de Wet werden weegsteenen als ijkgewicht in den tabernakel bewaard, later overgebracht in den tempel.

2) De hoovaardige richt zijn denken, streven, handelen boven het bereik zijner krachten; hij is in zijne dwaasheid eerzuchtig en bereidt zichzelven daar

door smaad en schande; vgl. XVI 18. De nederige treedt bescheiden op, koestert geene eerzuchtige plannen en toont geleid te worden door de ware wijsheid, die hem tot eer en glorie zal brengen; vgl. Matth. XXIII 12.

3) De rechtvaardigen hebben slechts één doel: de onschuld te bewaren; daardoor bewandelen zij veilig en vol vertrouwen den weg ten leven. De boozen meenen door sluwheid te kunnen ontkomen aan de gevolgen hunner ongerechtigheden, zij missen alle gevoel van veiligheid en worden verstrikt in het netwerk hunner arglistige plannen.

4) De mensch kan zijne schatten niet medenemen in het ander leven. Maar «zalig de dooden, die in den Heer sterven... want hunne werken volgen hen». Apoc. XIV 13.

5) Voor v. 5 en 6 vgl. noot 3.

ultra spes: et exspectatio sollicito- | vervliegt al zijne hoop, en de ver

rum peribit.

8. Justus de angustia liberatus est: et tradetur impius pro eo.

9. Simulator ore decipit amicum suum: justi autem liberabuntur scientia.

10. In bonis justorum exsultabit civitas: et in perditione impiorum erit laudatio.

11. Benedictione justorum exaltabitur civitas: et ore impiorum subvertetur.

12. Qui despicit amicum suum, indigens corde est: vir autem prudens tacebit.

13. Qui ambulat fraudulenter, revelat arcana: qui autem fidelis est animi, celat amici commissum.

14. Ubi non est gubernator, populus corruet: salus autem, ubi multa consilia.

*) De rechtvaardige kan gelaten den dood zien naderen en blijmoedig hem aanvaarden als den overgang tot een beter leven; voor den goddelooze vervliegt dan alle hoop op grootheid en geluk, voor den eerzuchtige (Hebr. de boozen) gaan dan te niet alle ijdele verwachtingen en blijde vooruitzichten.

') Niet zelden vrijwaart God den rechtvaardige voor het leed, hem door den goddelooze bereid, en laat naar het recht der wedervergelding datzelfde leed neerkomen op den belager; vgl. Esth. VII 10; Dan. XIV 40 volg.

8) Waar de goddelooze met geveinsde vriendschap zijnen naaste in het verderf tracht te storten, weet de rechtvaardige, voorgelicht en geleid door de wijsheid, aan het gevaar te ontko

men.

9) Het den mensch ingeschapen gevoel voor recht wordt bevredigd, als de deugd beloond, de misdaad gestraft wordt. Wellicht wordt in het eerste

wachting der eerzuchtigen gaat te niet).

8. De rechtvaardige wordt uit den nood gered, en de goddelooze wordt prijsgegeven in zijne plaats'), 9. De huichelaar bedriegt met den mond zijnen naaste; maar de rechtvaardigen redden zich door kennis).

10. Bij de welvaart der rechtvaardigen verheugt zich de stad, en bij den ondergang der goddeloozen is er gejuich3).

11. Door de zegenbeden der rechtvaardigen komt eene stad tot bloei, maar door den mond der goddeloozen gaat zij te gronde10).

12. Die zijnen naaste veracht, is misdeeld van verstand; maar de man van doorzicht bewaart het stilzwijgen11).

13. Die bedrieglijk wandelt12), brengt verborgenheden aan het licht; maar die trouw van harte is, houdt verborgen wat een vriend hem heeft toevertrouwd 13).

14. Waar geen bestuurder is, gaat een volk te gronde; doch heil is daar, waar veel overleg wordt gepleegd14).

verslid ook aangeduid de vreugde, dat de openlijk beloonde deugd navolging zal vinden, in het tweede de blijdschap, dat de overmoed der goddeloozen niet meer gevreesd behoeft te worden.

10) De vromen smeeken door hunne beden en werken den zegen Gods, bloei en welvaart af over eene stad; de goddeloozen met hunne godlasterende taal, met hunne gesprekken, die de zeden bederven, twist en tweedracht stoken, richten haar te gronde.

11) Die om een of ander gebrek in den naaste minachtend over hem spreekt, geeft blijk van groote kortzichtigheid. Een man van doorzicht weet, dat ieder mensch zijne gebreken heeft; daarom weet hij het stilzwijgen te bewaren.

12) Naar het Hebr. Iemand, die met nieuwtjes en lasterpraatjes rondloopt. 13) Alleen aan eenen wijzen en trouwhartigen vriend kan men zijn volle vertrouwen schenken.

14) Een volk zonder leiding is als

15. Affligetur malo, qui fidem fidem facit pro extraneo: qui autem cavet laqueos, securus erit.

16. Mulier gratiosa inveniet gloriam: et robusti habebunt divitias.

17. Benefacit animæ suæ vir misericors: qui autem crudelis est, etiam propinquos abjicit.

18. Impius facit opus instabile: seminanti autem justitiam merces fidelis.

15. Die borg blijft voor eenen vreemde, zal door kommer gekweld worden; maar die de strikken vermijdt, is veilig 15).

16. Eene lieftallige vrouw zal hooge eere vinden, en kloeke mannen zullen zich schatten verwerven16).

17. Een 17. Een barmhartig mensch is goed voor zich zelven; maar die wreed is, stoot zelfs zijne nabestaanden van zich weg17).

18. De goddelooze doet een werk, dat geen stand houdt; maar die gerechtigheid zaait, is verzekerd van het loon18).

19. Clementia præparat vitam: et 19. Goedertierenheid19) brengt het sectatio malorum mortem.

20. Abominabile Domino cor pravum: et voluntas ejus in iis, qui simpliciter ambulant.

21. Manus in manu non erit innocens malus: semen autem justorum salvabitur.

leven, maar het najagen van het kwaad den dood.

20. Een arglistig hart is een gru. wel voor den Heer; maar zijn welgevallen rust op hen, die in eenvoud wandelen 20).

21. Hand op hand21), de booswicht blijft niet ongestraft, maar het kroost der rechtvaardigen vindt behoudenis.

22. Circulus aureus in naribus 22.

een schip zonder stuur; heil en welvaart van het volk zijn nauw verbonden aan de wijsheid en het beleid zijner bestuurders.

15) Waarschuwing tegen onberaden borgtocht; vgl. VI 1 vv. Die de strikken vermijdt, nm. van onberaden borgtochten, of nog algemeener naar het Hebr. die een afkeer heeft van hen, die zich bij handslag verbinden.

16) Gratiosus wijst niet op louter uitwendige hoedanigheden (vgl. v. 22 en XXXI 30), maar veeleer op de natuurlijke gaven van geest en hart, zedigheid, reinheid enz. Met deze edele gaven zal de vrouw niet minder zeker hooge eere vinden, dan kloeke mannen (Hebr. geweldenaars) door kracht van lichaam en ziel zich schatten zullen verwerven. De LXX geven twee spreuken: Eene lieftallige vrouw bezorgt eere aan haren man, maar eene vrouw, die gerechtigheid haat is een zetel der schande. Luiaards derven rijkdommen, maar kloeke mannen steunen op schat

ten».

17) Zalig de barmhartigen, want

Een gouden ring in eenen var

| zij zullen barmhartigheid verwerven», Matth. V 7. Hebr., maar die hardvochtig is, kwelt zijn eigen vleesch, d. i. zich zelven.

18) Wat de goddelooze werkt, kan hem in de eeuwigheid niet helpen; althans bij zijnen dood gaat het voor hem verloren; maar die gerechtigheid zaait, zal het eeuwig leven maaien. Gal. VI 8.

19) Goedertierenheid, d. i. naar het Hebr. gerechtigheid.

20) Reeds de mensch heeft eenen afkeer van valschheid, hoeveel te meer God, die de heiligheid zelve is!

21) Hier zou men met anderen kunnen vertalen van geslacht tot geslacht» in tegenstelling met kroost in het 2de verslid, en dan daarin eene aanduiding zien, dat de booswicht, zoo al niet in eigen persoon, althans in zijn nageslacht gestraft wordt. Maar die beteekenis heeft deze uitdrukking niet XVI 5, althansniet in de Vulgaat; daarom wordt zij beter als spreekwijze ter sterke bevestiging, door anderen vertaald gewis, zekerlijk, ons de hand er op geven».

suis, mulier pulchra et fatua.

23. Desiderium justorum omne bonum est: præstolatio impiorum

furor.

24. Alii dividunt propria, et ditiores fiunt: alii rapiunt non sua, et semper in egestate sunt.

25. Anima, quæ benedicit, impinguabitur: et qui inebriat, ipse quoque inebriabitur.

26. Qui abscondit frumenta, maledicetur in populis: benedictio autem super caput vendentium.

27. Bene consurgit diluculo qui quærit bona: qui autem investigator malorum est, opprimetur ab

eis.

28. Qui confidit in divitiis suis, corruet: justi autem quasi virens folium germinabunt.

29. Qui conturbat domum suam, possidebit ventos: et qui stultus est, serviet sapienti.

22) Neusringen zijn nog bij Oostersche volken een bekend sieraad; vgl. ook Gen. XXIV 22; Ezech. XVI 12. Als lichamelijke schoonheid bij eene vrouw niet de afstraling is van reinheid en deugd, maar gepaard gaat met zedelijke dwaasheid, dan is zij gelijk aan een gouden ring in eenen varkenssnuit, een misplaatst sieraad, dat weldra bezoedeld zal worden.

23) Hebr. louter het goede, en daarom mogen de rechtvaardigen alle goed van God verhopen. De goddeloozen koesteren allerlei verwachtingen van welvaart en geluk; maar zoo zeker zal Gods gramschap hen treffen, dat zij eigenlijk niets anders te verwachten hebben.

24) Anderen nemen enz. Hebr. houden terug meer dan betaamt; niet slechts onrecht maar ook gierigheid, vrekkig heid zoowel ten opzichte van zich zelven als van anderen wordt gestraft.

25) Eene nadere toelichting tot het vorige vers. Milddadigheid jegens nood

kenssnuit is eene schoone, maar dwaze vrouw22).

23. De begeerte der rechtvaardigen is al wat goed is), de verwachting der goddeloozen is gramschap. 24. Eenigen deelen van hunne eigen goederen uit en zij worden rijker; anderen nemen hetgeen hun niet toekomt24) en zij verkeeren steeds in nooddruft.

25. Eene ziel, die zegening verspreidt, zal overvloedig gespijzigd worden; en die rijkelijk te drinken geeft, zal ook zelf rijkelijk gedrenkt worden25).

26. Die koren inhoudt, wordt gevloekt onder het volk; maar zegenbeden komen op het hoofd der verkoopers26).

27. Wel te moede staat hij 's ochtends op, die het goede zoekt; maar die het kwade nastreeft, zal er onder gedrukt gaan27).

28. Die zich verlaat op zijne rijkdommen, zal vallen); maar de rechtvaardigen zullen welig opgroeien als groenend loof.

29. Die zijn gezin in beroering brengt, zal wind beërven; en die dwaas is, zal dienstbaar worden aan den wijze29).

lijdenden brengt Gods milden zegen; vgl. Matth. X 42; Luc. VI 38; II Cor. IX 6 volg.

26) De vloek der menschen, gevolgd door den verschrikkelijken vloek Gods, komt over hem, die ten eigen bate partij wil trekken van den hongersnood of het lijden der menschheid. Gezegend daarentegen hij, die, met matige winst tevreden, armen en hongerigen zoekt te spijzen.

27) Naar de Vulgaat: Die het goede zoekt, mag in opgewekte stemming, met blijde verwachting den dag beginnen; de booswicht gaat reeds gebukt onder den druk van zijn kwaad geweten en het naderend strafgericht. Hebr.: «Die het goede zoekt, zoekt (en vindt) hetgeen welgevallig is (aan God en aan de menschen), en die het kwade najaagt, over dien zal het komen».

25) nl. Afvallen als een verdord blad; vgl. verder X 2; XI 4; Ps. I 3. 29) Die door gierigheid, hardvochtig

30. Fructus justi lignum vitæ: et qui suscipit animas, sapiens est.

31. Si justus in terra recipit, quanto magis impius et peccator?

I Petr. IV 18.

30. De vrucht van den rechtvaardige is een boom des levens, en die zielen verovert, dat is de wijze30). 31. Als den rechtvaardige op aarde vergelding geschiedts), hoeveel meer den goddelooze en den zondaar?

CAPUT XII.

HOOFDSTUK XII.

Losse spreuken: Nut van terechtwijzing en goeden raad (v. 1 en 15). Rechtvaardigen en zondaars (v. 2, 3, 7, 10, 12—14, 20, 21, 26—28). Eene deugdzame en eene slechte huisvrouw (v. 4). Oprechtheid en valschheid (v. 5, 6, 17, 22). Wijsheid en dwaasheid (v. 8, 16, 18, 19, 23). Vlijt en luiheid (v. 9, 11, 24). Neerslachtigheid en vreugde (v. 25).

1. Qui diligit disciplinam, diligit scientiam: qui autem odit increpationes, insipiens est.

2. Qui bonus est, hauriet gratiam a Domino: qui autem confidit in cogitationibus suis, impie agit,

3. Non roborabitur homo ex impietate: et radix justorum non commovebitur.

1. Die tucht liefheeft, heeft kennis lief; maar die terechtwijzingen haat, is dwaas1).

2. Die deugdzaam is, erlangt genade van den Heer; maar die zich verlaat op zijne eigen inzichten2), handelt goddeloos.

3. Niet door goddeloosheid kan een mensch stand houden, maar de wortel der rechtvaardigen zal niet losgewrikt worden3).

4. Mulier diligens, corona est viro 4. Eene wakkere1) huisvrouw is

heid enz. zijn gezin in beroering brengt, daaruit vrede en eendracht bant, zal ook zijne welvaart zien vervliegen; hij zal gelijk worden aan den dwaas, die, tot armoede vervallen, zelf dienstbaar moet worden.

30) De rechtvaardige zal niet alleen zelf het loon ontvangen voor zijne deugd, maar zijne vrucht, zijn leven en zijn werken, zal ook voor anderen een boom des levens zijn; eene bezielende levenskracht zal van hem uitgaan; hij is de wijze, die door woord en voorbeeld zielen verovert voor de deugd en voor God. Zoo mag het 2de verslid vertaald worden naar het Hebr. en het parallelisme.

31) Zelfs de rechtvaardige, de vriend Gods, wordt voor zijne fouten gestraft in dit leven; zou dan de vijand Gods op straffeloosheid mogen hopen? De H. Petrus haalt in zijnen eersten brief IV 18 dit vers aan naar de vertaling

der LXX: «Als de rechtvaardige nauwelijks zal zalig worden, waar zullen dan de goddeloozen en de zondaars verschijnen»?

1) Tucht leert den mensch zijne fouten en gebreken kennen; zelfkennis is een eerste vereischte om tot de wijsheid te geraken.

2) Hebr. maar den man van slechte streken verklaart Hij voor een booswicht en behandelt hem als zoodanig, terwijl Hij zijne genade, zijne hooge gunst schenkt aan den deugdzame.

3) De goddelooze in zijne oogenblikkelijke welvaart is als een bladerrijke boom zonder wortel (vgl. X 25); maar de rechtvaardigen, in de liefde geworteld en gegrondvest, Eph. III 17, zijn als een krachtige boom, bestand tegen alle stormen.

4) Eene wakkere, d. i. deugdzame; sterke huisvrouw, zooals die XXXI 10

« PreviousContinue »