Page images
PDF
EPUB

11. Substantia festinata minuetur: quæ autem paulatim colligitur manu, multiplicabitur.

12. Spes, quæ differtur, affligit animam: lignum vitæ desiderium veniens.

13. Qui detrahit alicui rei, ipse se in futurum obligat: qui autem timet præceptum, in pace versabi

tur.

Animæ dolosæ errant in peccatis: justi autem misericordes sunt, et

miserantur.

11. Een haastig verkregen fortuin zal afbrokkelen; maar wat men allengskens met de hand heeft bijeengegaard, zal aangroeien11). 12. Eene verwachting die uitstel lijdt, kwelt het hart; een wensch, die in vervulling gaat, is een boom des levens12).

13. Die eenige zaak minacht, bindt zich zelven voor de toekomst; maar die het gebod eerbiedigt, zal in vrede verkeeren 18).

Arglistige zielen dolen om in zonden); maar rechtvaardigen zijn barmhartig en oefenen barmhartigheid.

14. Lex sapientis fons vitæ, ut 14. De lessen van den wijze zijn declinet ruina mortis.

15. Doctrina bona dabit gratiam: in itinere contemptorum vorago. 16. Astutus omnia agit cum consilio: qui autem fatuus est, aperit stultitiam.

anderen opleggen; in hunne dwaasheid achten zij het beneden zich ook voor het beter inzicht van anderen te wijken; vandaar voortdurend gekrakeel, dat hunne dwaasheid in het licht stelt. Maar die in alles met beradenheid handelen of die (Hebr.) zich laten raden, twisten niet, doch, bereid het beste gevoelen te omhelzen, toonen zij waarlijk wijs te zijn.

11) Een haastig (d. i. naar het Hebr. en krachtens de tegenstelling door onrecht of althans niet door vlijt) verkregen fortuin zal afbrokkelen; zoo gewonnen, zoo geronnen. Maar de vrucht van vlijt en stage arbeidzaamheid zal onder Gods zegen steeds aangroeien.

12) Een boom des levens, d. i. gelijk aan den levensboom in het Paradijs, die steeds frissche levenskracht en blijden levenslust geeft; vgl. III 18.

18) Die eenige zaak (Hebr. het woord), door God of de wettige overheid voorgeschreven, minacht, zich daaraan onttrekt, wordt niet vrij, integendeel hij bindt zich zelven voor de toekomst: hij zal, hetzij vrijwillig in rouw en boete, hetzij gedwongen in het komende strafgericht, zijne weerspannigheid moeten.

eene bron des levens, ten einde te ontkomen aan het verderf des doods15).

15. Goede leer verwerft welwillende gezindheid; op den weg der spotters gaapt een afgrond16). 16. Een schrander mensch doet alles met overleg; maar die onverstandig is, spreidt zijne dwaasheid

ten toon.

uitboeten. Maar die het gebod eerbie digt, zal in vrede zijn, Hebr.: die vindt vergelding, hij zal als loon ontvangen den waren zielevrede, die gesmaakt wordt door de vrije kinderen Gods.

14) Dit vers ontbreekt in het Hebr. en staat in de LXX na v. 9. Arglistige zielen hebben een voor hen zelven en voor anderen treurig bestaan; rechtvaardigen zijn gelukkig en worden door den drang des harten tot daden van barmhartigheid geprest.

15) De lessen van den wijze, evenals de vreeze des Heeren (vgl. XIV 27), zijn bestemd voortdurend het leven der genade in den dienst Gods aan te kweeken en te bevestigen, opdat men wete te ontkomen aan het verderf, Hebr. aan de strikken van den eeuwigen dood.

16) Goede leer, naarstig beoefend in het leven, maakt gelukkig, welgevallig bij God en bij de menschen, terwijl de weg van hen, die spotten met onderricht, ten afgrond leidt. Hebr.: Fijn verstand (vroomheid) verwerft gunst, maar de weg der trouweloozen is ruw, hard.

17. Nuntius impii cadet in malum: legatus autem fidelis, sanitas.

18. Egestas, et ignominia ei, qui deserit disciplinam: qui autem acquiescit arguenti, glorificabitur.

19. Desiderium si compleatur, delectat animam: detestantur stulti eos, qui fugiunt mala.

20. Qui cum sapientibus graditur, sapiens erit: amicus stultorum similis efficietur.

21. Peccatores persequitur malum: et justis retribuentur bona.

22. Bonus relinquit heredes filios, et nepotes: et custoditur justo substantia peccatoris.

23. Multi cibi in novalibus patrum: et aliis congregantur absque judicio.

1) De bode van eenen goddelooze, Hebr.: een goddelooze bode, vervalt tot kwaad, wordt trouweloos en brengt onheil aan zijnen lastgever. Wil men in de vertaling der Vulgaat eene tegenstelling vinden, dan kan men vertalen: De bode van eenen goddelooze valt in het ongeluk, d. i. deelt met zijnen mees. ter in de straf der goddeloosheid; de gezant van eenen getrouwe, d. i. van eenen vrome, is veilig.

18) Vgl. III 35; IV 8.

19) De rechtvaardigen zijn gelukkig bij de vervulling hunner wenschen, ook al worden zij gehaat door de goddeloozen; zij leven in de liefde en in de vriendschap Gods. Maar voor de goddeloozen is het altijd eene oorzaak van ontstemming en van wrevel, te zien, dat de rechtvaardigen zich onttrekken aan hunne wegen, eene voortdurende veroordeeling zijn van hunne goddeloosheid. Het tweede verslid luidt in het Hebr.: maar het is een gruwel voor de dwazen het kwaad te vermijden, d. i. daarom is het voor de dwazen, die hunne booze hartstochten

17. De bode van eenen goddelooze1) vervalt tot kwaad, maar een trouwe gezant brengt heil. 18. Armoede en schande komen over hem, die het juk der tucht afwerpt; maar die gehoor geeft aan eene terechtwijzing, komt tot aanzien 18).

19. Eene begeerte, die in vervulling gaat, doet goed aan het hart; de dwazen zijn afkeerig van hen, die het kwaad vluchten 19). 20. Die met wijzen omgaat, wordt wijs; die met dwazen heult, wordt aan hen gelijk.

21. Het kwaad20) achtervolgt de zondaars; maar den rechtvaardigen wordt het goede vergolden. 22. De deugdzame laat kinderen en kindskinderen achter in het bezit van het erfgoed; maar de bezitting van den zondaar wordt bewaard voor den rechtvaardige21). 23. Voedsel in overvloed groeit er op de nieuw ontgonnen akkers der vaderen; maar voor anderen wordt het bijeenverzameld zonder overleg 22).

verlangen te bevredigen, altijd iets verschrikkelijks het kwaad te moeten vermijden.

20) Het kwaad, zoowel van de schuld in de wroeging des gewetens, als van de straf in de wraak Gods, achtervolgt de zondaars; zelfs tijdelijke voorspoed is voor hen eene ramp; maar aan hen, die God liefhebben, werkt alles mede ten goede, Rom. VIII 28.

21) Eerlijk gewonnen goed blijft aan de kinderen van den rechtvaardige verzekerd, onrechtvaardig verworven schatten vallen aan anderen ten deel; vgl. Job. XXVII 17.

22) De kinderen zouden overvloed van voedsel kunnen hebben uit de nieuw ontgonnen akkers der vaderen, maar omdat zij geen overleg, geene wijsheid bezitten, genieten dikwijls anderen de vruchten dier akkers. Wellicht beteekent het Hebr. Voedsel in overvloed is er op de nieuw ontgonnen akkers der armen, maar er worden er weggerukt wegens onrecht, d. i. daar zijn armen, die zich door vlijt en deugd een goed bestaan verwerven, terwijl

24. Qui parcit virgæ, odit filium
suum: qui autem diligit illum, in-
stanter erudit. Infra XXIII 13.
25. Justus comedit, et replet ani-
mam suam venter autem impiorum
insaturabilis.

24. Die de roede spaart, haat zijnen zoon; maar die hem lief heeft, tuchtigt hem tijdig 23).

25. De rechtvaardige eet en vindt verzadiging voor zijne ziel; maar de buik der goddeloozen is niet te verzadigen).

CAPUT XIV.

HOOFDSTUK XIV.

Losse Spreuken: Eene wijze en eene dwaze huisvrouw (v. 1). Deugdzamen en
goddeloozen, wijzen en dwazen (v. 2, 3, 6—9, 11, 14—19, 21, 22, 24, 29,
32, 33). Luiheid en arbeidzaamheid (v. 4, 23). Een betrouwbaar en
een valsch getuige (v. 5, 25). Droefheid en vreugde (v. 10, 13).
Schijn bedriegt (v. 12). Armoede en rijkdom (v. 20). De vrees

des Heeren, bron van vertrouwen en leven (v. 26, 27). Eer
en schande voor volk en vorst (v. 28, 34, 35). Deel-
neming en afgunst (v. 30). God gehoond en
geëerd in den arme (v. 31).

1. Sapiens mulier ædificat domum
suam: insipiens exstructam quoque

manibus destruet.

2. Ambulans recto itinere, et timens Deum, despicitur ab eo, qui infami graditur via. Job. XII 4.

3. In ore stulti virga superbiæ: labia autem sapientium custodiunt

eos.

4. Ubi non sunt boves, præsepe vacuum est: ubi autem plurimæ

anderen, zij mogen veel of weinig bezitten, te gronde gaan wegens hunne ongerechtigheid.

23) Tijdig, Hebr. is er vroeg bij, hem te kastijden, d. i. laat niet eerst het kwaad voortwoekeren in het hart, maar reeds vroegtijdig in de jeugd of zonder verwijl na het misdrijf tuchtigt hij zijnen zoon. Vgl. XXIII 13; Eccli. XXX 1.

24) Gods zegen geeft aan den rechtvaardige wat hij behoeft tot onderhoud van zijn leven, maar de goddelooze lijdt gebrek, Hebr.; vgl. X 3.

1) De vrouw, van nature geroepen

1. Eene wijze vrouw bouwt haar huis op; maar eene dwaze breekt hetgeen reeds gebouwd is met eigen handen af1).

2. Die den rechten weg bewandelt en God vreest, wordt veracht door hem, die het pad der schande betreedt2).

3. In den mond van den dwaas is eene roede der hoovaardij; maar de lippen der wijzen behoeden hen3). 4. Waar geen runderen zijn, is de kribbe ledig; maar waar een rijke

om in den huiselijken kring te verkeeren en de eerste schreden van het kind te leiden, kan dikwerf, meer nog dan de man, eenen beslissenden invloed uitoefenen op den gang des huisgezins, hetzij ten goede, hetzij ten kwade.

2) Innig verband tusschen deugd en godsdienst; vgl. XIII 19. Hebr.: «In zijne oprechtheid wandelt hij, die den Heer vreest; maar op kromme wegen gaat hij, die Hem veracht».

3) De tong van den hoovaardigen dwaas is als eene uit het hart opgroeiende geeselroede, die ook wel anderen, maar allereerst den hoovaardige zelven treft; de bezonnen taal der wijzen vrijwaart hen voor die zelfkastijding.

segetes, ibi manifesta est fortitudo bovis.

5. Testis fidelis non mentitur: profert autem mendacium dolosus testis.

6. Quærit derisor sapientiam, et non invenit: doctrina prudentium facilis.

oogst is, daar ontwaart men de kracht van het rund').

5. Een waarheidlievend getuige liegt niet; maar een onbetrouwbaar getuige spreekt leugentaal3).

6. De spotter zoekt wijsheid, maar vindt ze niet; de onderrichting der verstandigen is gemakkelijk").

7. Vade contra virum stultum, et 7. Treed op tegen een dwaas mensch, nescit labia prudentiæ.

8. Sapientia callidi est intelligere viam suam: et imprudentia stulto

rum errans.

en.... hij verstaat geen verstandige taal').

8. De wijsheid van den verstandige is zijnen weg te kennen, maar het onverstand der dwazen verdoolts).

9. Stultus illudet peccatum, et inter 9. De dwaze spot met zonde, maar justos morabitur gratia.

10. Cor quod novit amaritudinem animæ suæ, in gaudio ejus non miscebitur extraneus.

11. Domus impiorum delebitur: tabernacula vero justorum germi

nabunt.

4) Opdat de kribben, de schuren gevuld mogen worden bij rijken oogst, moet de kracht der runderen gebruikt, het land bearbeid worden. De HH. Vaders passen deze spreuk ook toe op de predikers van het Evangelie, die door hunnen apostolischen ijver eenen rijken zielenoogst moeten voorbereiden.

5) Die in het dagelijksch leven gruwt van leugentaal, zal ook voor het gerecht der waarheid hulde doen; maar die leugenachtig van aard is, ziet ook in het gerecht niet op tegen eene valsche getuigenis; vgl. XII 17.

6) De vrijgeest, die spot met God en alle hoogere waarheid, zoekt tevergeefs in het aardsche, in de ijdelheid enz. de waarheid, die alleen in God te vinden is; en toch, gelijk de grondtekst duidelijker zegt, den deugdzame valt het niet lastig, door de vreeze des Heeren geleid, tot de kennis van alle godsdienstige en zedelijke waarheid te komen.

Vergeefsche moeite is het eenen dwaas te willen onderrichten; beproeft gij dit, het zal u spoedig blijken, dat hij geen verstandige taal verstaat. Het Hebr. geeft denzelfden zin: «Ga weg van een dwaas mensch, en gij hebt niet leeren kennen lippen van verstand». |

onder de rechtvaardigen woont welgevallen3).

10. Het is het hart, dat de eigen zielesmart kent, in zijne vreugde kan een vreemde niet deelen 10).

11. Het huis der goddeloozen zal verwoest worden; maar de woontenten der rechtvaardigen zullen bloeien11).

8) De wijsheid van den verstandige bestaat daarin, dat hij zijnen weg, zijn doel, kent, en, recht daarop afgaande, dat doel gemakkelijk bereikt; het onver stand der dwazen verdoolt, Hebr. is bedrog, d. i. brengt hem op dwaalwegen, doet hem zijn doel missen en bedrogen uitkomen.

9) De dwaze spot met zonde, maar daarom vindt hij ook niet, gelijk de vromen, het welgevallen van God. Hebr. wellicht: «Het zoenoffer lacht met de dwazen», een zoenoffer door goddeloozen opgedragen baat hun niet, omdat de ware gesteltenis van schuldbesef, rouw en boete ontbreekt.

10) Hoe troostrijk het ook moge zijn bij vreemden deelneming te vinden in leed en smart, de innigste gewaarwordingen der ziel kent en gevoelt slechts het eigen hart. Vgl. I Cor. II 11.

11) De goddeloozen, die slechts streven naar tijdelijke goederen en aardsch geluk, zien zich dikwerf reeds bij hun leven, maar zeker bij den dood van alles beroofd; de rechtvaardigen, overtuigd, dat zij hier geene blijvende woonstee hebben, zien hunne woontenten bloeien, als zij worden opgenomen in het hemelsch Jerusalem.

12. Est via, quæ videtur homini | 12. Daar is een weg, die iemand · justa: novissima autem ejus deducunt ad mortem.

13. Risus dolore miscebitur, et extrema gaudii luctus occupat.

14. Viis suis replebitur stultus, et super eum erit vir bonus.

15. Innocens credit omni verbo: astutus considerat gressus suos.

Filio doloso nihil erit boni: servo autem sapienti prosperi erunt actus, et dirigetur via ejus.

16. Sapiens timet, et declinat a malo: stultus transilit, et confidit.

17. Impatiens operabitur stultitiam: et vir versutus odiosus est.

18. Possidebunt parvuli stultitiam, et exspectabunt astuti scientiam.

19. Jacebunt mali ante bonos: et impii ante portas justorum.

12) Vgl. XII 15; XVI 25.

13) Door Gods wijze bestiering wisselen dikwerf vreugde en droefheid elkander af in het menschelijk leven, opdat de mensch het vergankelijke van alle aardsche vreugde beseffe, den waren vrede behoude ook te midden der beproeving en blijve verlangen naar de eeuwige vreugde des hemels.

14) Een ieder verkrijgt loon naar werken. Met den brave zal het derhalve beter gesteld zijn dan met den goddelooze, omdat, gelijk het Hebr. anders zegt de deugdzame uit hetgeen bij hem is», d. i. uit zijne daden, zal verzadigd worden.

15) Kortzichtige menschen wandelen zonder behoedzaamheid en overleg, en worden dikwerf misleid; ongeloovigen zijn dikwerf zeer lichtgeloovig en bijgeloovig; vgl. Joan. V 43.

16) Dit vers ontbreekt in het Hebr. en staat in de LXX bij XIII 13. Tegenover het ijdel pogen van eenen arglistigen, dwazen zoon wordt gesteld

recht toeschijnt; maar het einde daarvan leidt tot den dood12). 13. Het lachen is met leed vermengd, en de wegstervende vreugde maakt plaats voor rouw13). 14. Van zijne wegen zal de dwaze verzadigd worden, maar boven hem zal staan een deugdzaam man11). 15. De kortzichtige slaat geloof aan ieder gezegde; de schrandere let op zijne schreden15).

Aan eenen arglistigen zoon zal niets goeds gelukken; maar een verstandige dienstknecht zal slagen in zijne handelingen en de weg zal hem gebaand worden16). 16. De wijze is in vreeze en vliedt het kwaad; de dwaze springt uit den band en acht zich veilig17). 17. Die lichtgeraakt is, begaat dwaasheden; maar die met streken omgaat, maakt zich gehaat18). 18. Onverstandigen krijgen dwaasheid ten deel, maar verstandigen mogen wijsheid verwachten19).

19. De boozen moeten zich nederbuigen voor de deugdzamen, en de goddeloozen aan de poorten der rechtvaardigen 20).

het welslagen van eenen verstandigen dienstknecht.

1) De deugdzame mistrouwt zichzelven en, in de heilige en heilzame vreeze Gods alle kwaad vliedend, heeft hij niets te duchten; de zondaar kent geen vreeze Gods; ook te midden zijner uitspattingen acht hij zich in zijnen overmoed beveiligd tegen Gods strafgericht.

18) Een opvliegend mensch maakt zich belachelijk door zijne dwaasheden, maar die zijnen toorn verbergt, om in het geniep zich te kunnen wreken, maakt zich terecht gehaat.

19) Onverstandigen, de kleinen, die afkeerig zijn van de wijsheid, hebben in dit en in het ander leven slechts te verwachten dwaasheid, zonde en schande; maar de verstandigen vlechten zich door de beoefening der deugd eene kroon der wijsheid (Hebr.) voor de eeuwigheid.

20) Eens zal de deugd overwinnen, de waarheid zegepralen; vgl. Luc. XVI 20 volg.

« PreviousContinue »