Page images
PDF
EPUB

20. Etiam proximo suo pauper 20. Zelfs bij zijnen nabestaande is odiosus erit: amici vero divitum multi.

21. Qui despicit proximum suum, peccat: qui autem miseretur pauperis, beatus erit.

Qui credit in Domino, misericor- ·| diam diligit.

22. Errant qui operantur malum: misericordia et veritas præparant

bona.

23. In omni opere erit abundantia: ubi autem verba sunt plurima, ibi frequenter egestas.

24. Corona sapientium, divitiæ eorum: fatuitas stultorum, impru

dentia.

25. Liberat animas testis fidelis: et profert mendacia versipellis. 26. In timore Domini fiducia fortitudinis, et filiis ejus erit spes.

27. Timor Domini fons vitæ, ut declinent a ruina mortis.

de arme gehaat21); maar de vrienden der rijken zijn velen.

21. Die zijnen evenmensch veracht, doet zonde; maar die zich over den arme ontfermt, zal gelukkig zijn22).

Die gelooft in den Heer, heeft de barmhartigheid lief.

22. Zij dwalen, die kwaad bedrijven; barmhartigheid en waarheid brengen heil aan23).

23. Bij elken arbeid zal overvloed zijn; maar waar vele woorden gebezigd worden, daar is dikwerf gebrek 24).

24. Éene kroon voor de wijzen is hun rijkdom; de dwaasheid der zotten is onverstand25).

25. Een betrouwbaar getuige is een levensredder; maar een bedrieger spreekt leugentaal26).

26. In de vreeze des Heeren is een onwrikbaar vertrouwen, en zijne kinderen mogen blijven hopen 27). 27. De vreeze des Heeren is eene bron des levens, ten einde te ontkomen aan het verderf des doods2%).

28. In multitudine populi dignitas 28. In de talrijkheid van het volk

21) Gehaat, d. i. minder vriendelijk of met minachting bejegend; de rijke daarentegen kan zoogenaamde vrienden vinden in menigte.

[ocr errors]

22) Vgl. I Joan. III 17; Matth. V 7. In het derde verslid «Die gelooft enz., noch in het Hebr. noch in het Gr. voorkomende, wordt de grondslag aangeduid der deugd van barmhartig. heid. Het geloof in God leert, niet uit een louter natuurlijk gevoel, maar uit hooger beginsel aan den naar Gods beeld geschapen evenmensch ter eere en ter liefde Gods barmhartigheid te betoonen.

2) Zij dwalen, en op dien dwaalweg vinden zij den ondergang; maar de trouwe beoefening van barmhartigheid en waarheid brengt heil aan. Hebr. «Dwalen zij niet (van God en menschen verlaten), die kwaad stichten? maar welwillendheid en trouw (valt ten deel) aan hen, die goed stichten».

24) Die zijnen tijd niet verbeuzelt in veel ijdel gepraat, zal bij elken arbeid

overvloedige verdiensten vinden.

25) Rijkdommen, door den wijze goed besteed, strekken hem tot eer en luister; maar rijkdommen maken den dwaas niet wijs; integendeel, slecht besteed, zullen zij zijne dwaasheid nog meer in het licht stellen.

26) Spreekt leugentaal en en brengt daardoor het leven van anderen in gevaar. Vgl. v. 5; XII 17.

27) Gelijk de vrees der wereld zwakheid is, zoo is de vreeze Gods eene groote kracht», zegt de H. Ambrosius. Uit die heilige vreeze put het kind Gods een onwrikbaar vertrouwen te midden der beproeving, en blijde hoop op de eeuwige vergelding. Volgens anderen zal God die blijde hoop om wille van den godvreezende ook aan diens kinderen schenken.

28) Wat XIII 14 werd toegeschreven aan de lessen van den wijze, wordt hier gezegd van de vreeze des Heeren; vgl. aldaar noot 15.

regis et in paucitate plebis igno- | bestaat des konings luister; maar in

minia principis.

29. Qui patiens est, multa gubernatur prudentia: qui autem impatiens est, exaltat stultitiam suam.

30. Vita carnium, sanitas cordis: putredo ossium, invidia.

31. Qui calumniatur egentem, exprobrat factori ejus: honorat autem eum, qui miseretur pauperis. Infra XVII 5.

32. In malitia sua expelletur impius: sperat autem justus in morte

sua.

33. In corde prudentis requiescit sapientia, et indoctos quosque erudiet.

34. Justitia elevat gentem: miseros autem facit populos peccatum.

35. Acceptus est regi minister intelligens: iracundiam ejus inutilis sustinebit.

gebrek aan volk des vorsten oneer29). 29. Die geduldig is, wordt geleid door groote wijsheid; maar die ongeduldig is, stelt zijn onverstand ten toon30).

30. Een gezond hart31) is leven. voor het lichaam; afgunst is een kanker voor het gebeente. 31. Die den behoeftige verdrukt, hoont diens Maker; maar die zich over den arme ontfermt, geeft Hem eere32).

32. In zijne boosheid wordt de goddelooze weggerukt; maar de rechtvaardige blijft stervend nog hopen).

33. In het hart van den voorzichtige rust de wijsheid, en aan alle onwetenden geeft zij onderricht3). 34. Gerechtigheid verhoogt een volk; maar de zonde maakt de volkeren ongelukkig. 35. De verstandige dienaar is des konings gunsteling; maar de nietswaardige35) zal zijnen toorn ondervinden.

29) Het strekt eenen vorst tot eer als door zijn weldadig bestuur, door wijze wetten vrede en orde heerschen, en de bloei en de vermeerdering des volks bevorderd worden; maar schandelijk is het voor hem en eene oorzaak van ondergang (Hebr.), als ten gevolge van zijne ongerechtigheden, van eerzuchtige oorlogen, bevordering van zedenbederf enz., de bevolking kwijnt en afneemt.

50) Vgl. v. 17; XII 16.

31) Gezond in den volsten zin van het woord; een hart, dat rein is en niet beheerscht wordt door ongeregelde driften, dat het goede in anderen weet te waardeeren en te deelen in hun geluk. Zulk een hart geeft leven, kracht en bloei, aan het lichaam.

32) Vgl. XXII 2; Matth. XXV 40 volg.; Marc. XIV 7; Jac. I 27.

Midden in zijne ongerechtigheden wordt de goddelooze weggerukt uit dit

[ocr errors]

leven, terwijl alle aardsche hoop vervliegt en hij niet kan hopen op een eeuwig geiuk. De rechtvaardige blijft te midden van alle beproevingen, ook in den hoogsten nood, hopen op God en betrouwend uitzien op de eeuwige belooning; vgl. Job. XIII 15.

34) De wijsheid, met welgevallen rustend en werkend in het hart van den rechtvaardige, dee't zich ook gaarne mede aan de onwetenden, die haar onderricht willen aanvaarden. Naar dezen zin kan ook het Hebr. vertaald worden: «en in het midden der dwazen maakt zij zich bekend». Anderen zien in het Hebr. eene tegenstelling: De wijsheid rust in het hart van den verstandige, is bescheiden, houdt zich schuil; maar hetgeen in het binnenste der dwazen is, hun onverstand, wordt aanstonds bekend gemaakt; vgl. XII 23. 35) De nietswaardige, Hebr. die te schande maakt, te weten, den koning.

CAPUT XV.

HOOFDSTUK XV.

Losse Spreuken: Goed en slecht gebruik der tong (v. 1, 2, 4, 7, 23, 26, 28). Alwetendheid Gods (v. 3, 11). Wijzen en dwazen, deugdzamen en goddeloozen (v. 5, 6, 8-10, 12, 14, 20, 21, 24, 29, 31-33). Vroolijkheid en droefgeestigheid (v. 13, 15, 30). Ware rijkdom en ware liefde (v. 16, 17). Toorn en geduld (v. 18). Luiheid en gerechtigheid (v. 19). Rijp beraad (v. 22). Hoovaardij (v. 25). Eerloos winstbejag en mildheid (v. 27).

1. Responsio mollis frangit iram: sermo durus suscitat furorem. Infra XXV 15.

2. Lingua sapientium ornat scientiam: os fatuorum ebullit stultitiam.

3. In omni loco oculi Domini contemplantur bonos et malos.

4. Lingua placabilis, lignum vitæ: quæ autem immoderata est, conteret spiritum.

5. Stultus irridet disciplinam patris sui: qui autem custodit increpationes, astutior fiet.

In abundanti justitia virtus maxima est: cogitationes autem impiorum eradicabuntur.

6. Domus justi plurima fortitudo: et in fructibus impii conturbatio.

1) De wijsheid wint in aanzien, schoonheid en aantrekkelijkheid door de verstandige manier, waarop zij wordt voorgedragen; maar door het onophoudelijk voortpraten van den onverstandige treedt de dwaasheid nog meer in een hatelijk licht.

2) De gedachte aan Gods alomtegenwoordigheid en alwetendheid moet den mensch afschrikken van het kwaad, versterken in het goed. Vgl. V 21; Ps. XXXIII 16, 17; Eccli. XV 19, 20; Hebr. IV 13.

3) Eene tong, bestierd door eerbied voor God en liefde tot den naaste, is als een levensboom; zij biedt troost in allen nood, artsenij voor alle kwalen. Maar eene onbeteugelde tong stort

1. Een zacht antwoord ontwapent de gramschap; schampere taal prikkelt den toorn.

2. De tong der wijzen siert de wetenschap; de mond der dwazen vloeit over van onverstand1).

3. Allerwegen zijn de oogen des Heeren, goeden en kwaden slaan zij gade2).

4. Eene zachtaardige tong is een boom des levens; maar eene, die zich niet laat beteugelen, slaat wonden aan den geest3).

5. De dwaas lacht om de tucht van zijnen vader1); maar die terechtwijzingen ter harte neemt, zal immer toenemen in wijsheid.

In rijkdom van gerechtigheid ligt eene zeer groote kracht; maar de overleggingen der goddeloozen zullen geheel en al verijdeld worden"). 6. Het huis van den rechtvaardige is eene zeer sterke veste; maar in de vruchten van den goddelooze heerscht bederf❝).

in het hart van anderen het gif van goddeloosheid en bederf, pijnigt en verwondt door laster en kwaadspreken.

4) Die in woorden, houding of gedrag lacht met de tucht van zijnen vader, blijft een dwaas; vgl. XIII 1, 18.

5) Deze spreuk ontbreekt in het Hebr. en komt in gedachten ongeveer overeen met het volgende vers. Ware gerechtigheid, ook zonder sluwheid, geeft groote kracht, maar de grootste sluwheid zonder gerechtigheid kan niets duurzaams uitwerken.

6) Blijvend is het goed van den rechtvaardige, maar in de vruchten van den goddelooze zit de kiem van bederf, aan zijne inkomsten kleven de smetten van bedrog, de tranen der verdrukten.

7. Labia sapientium disseminabunt | 7. De lippen der wijzen strooien scientiam: cor stultorum dissimile het zaad der kennis uit; het hart erit.

8. Victimæ impiorum abominabiles Domino: vota justorum placabilia: Infra XXI 27; Eccli. XXXIV 21.

9. Abominatio est Domino via impii: qui sequitur justitiam, diligitur

ab eo.

10. Doctrina mala deserenti viam vitæ: qui increpationes odit, morietur.

11. Infernus, et perditio coram Domino: quanto magis corda filiorum hominum?

12. Non amat pestilens eum, qui se corripit: nec ad sapientes graditur.

13. Cor gaudens exhilarat faciem: in mærore animi dejicitur spiritus.

Infra XVII 22.

14. Cor sapientis quærit doctrinam: et os stultorum pascitur imperitia.

15. Omnes dies pauperis, mali: secura mens quasi juge convivium.

7) Of het Hebr. «lo-kecn» vertaald wordt met dissimile, geheel anders, niet aldus of met instabile, onbestendig, doet, wat den zin betreft, weinig ter zake. De zin blijft: De wijzen houden stichtende gesprekken, zij bevorderen de wijsheid bij anderen; niet aldus de dwazen; uit den mond der dwazen kan men wegens de wuftheid van hun hart niets stichtends verwachten.

*) Uitwendige godsdienstige verrichtingen, offers en gebeden, die niet als de HH. Sacramenten waarde hebben ex opere operato, ontleenen hare beteekenis en hare waarde bij God aan de gesteltenis des harten..

9) Vgl. XI 20. De weg, d. i. het gedrag, de handelwijze.

10) Onderrichting, Hebr. tuchtiging, is wel hard, maar toch een heilzaam geneesmiddel voor dengene, die den weg des levens verlaat; anders zal hij

der dwazen is geheel anders').

8. De offers der goddeloozen zijn een gruwel voor den Heer; de gebeden der rechtvaardigen zijn Hem welgevallig).

9. Een gruwel voor den Heer is de weg van den goddelooze; die naar de gerechtigheid streeft, wordt door Hem bemind9).

10. Onderrichting is hard voor dengene, die den weg des levens verlaat; die bestraffingen haat, zal den dood vinden10).

11. Doodenrijk en verderf11) liggen open voor de oogen des Heeren; hoeveel te meer de harten der menschenkinderen!

12. De verdorvene houdt niet van dengene, die hem terechtwijst; en tot de wijzen gaat hij niet12). 13. Een vroolijk hart doet het gelaat van vreugde stralen; bij zielsverdriet wordt de geest neergedrukt13). 14. Het hart van den wijze haakt naar kennis; maar de mond der dwazen doet zich te goed aan onverstand14).

15. Alle dagen zijn kwade dagen voor den arme; een gerust gemoed is als een gestadig vreugdemaal15).

ontwijfelbaar den eeuwigen dood vinden.

11) Verderf, d. i. de afgrond der hel; vgl. Job XXVI 6. Hoeveel te meer, d. i. naar menschelijke voorstelling; want hoewel de mensch de diepten van het menschenhart ook niet kan doorgronden (vgl. XIV 10), toch kan hij gemakkelijker eenen blik werpen in het hart van een ander, dan in het doodenrijk.

12) Het gedrag van den wijze is eene voortdurende, stilzwijgende terechtwijzing voor den verdorvene (Hebr. den spotter); deze zoekt daarom slechts omgang met zijns gelijken.

1) Zielsverdriet teekent zich niet slechts af op het gelaat, maar belemmert ook de werkzaamheid des geestes. 4) Vgl. XIV 18.

De arme moge telken dage gevoelen het harde van zijn lot, toch mag hij zich gelukkig achten, als hij in een

16. Melius est parum cum timore Domini, quam thesauri magni et insatiabiles.

17. Melius est vocari ad olera cum caritate: quam ad vitulum saginatum cum odio.

18. Vir iracundus provocat rixas: qui patiens est, mitigat suscitatas.

19. Iter pigrorum quasi sepes spinarum: via justorum absque offendiculo.

20. Filius sapiens lætificat patrem: et stultus homo despicit matrem

suam.

21. Stultitia gaudium stulto: et vir prudens dirigit gressus suos.

22. Dissipantur cogitationes ubi non est consilium: ubi vero sunt plures consiliarii, confirmantur.

23. Lætatur homo in sententia oris sui: et sermo opportunus est optimus.

24. Semita vitæ super eruditum, ut declinet de inferno novissimo.

rustig gemoed, in een rein geweten den waren vrede des harten smaakt. Anderen nemen pauper in tegenstelling met secura mens in geestelijken zin: iemand, die arm is aan wijsheid en deugd, kan ondanks allen overvloed niet gelukkig zijn.

16) Insatiabiles Hebr. en onrust daarbij. Vrede des harten, uit de heilige vreeze Gods geboren, is de grootste schat; groote aardsche schatten, door onrecht verkregen of tot hebzucht prikkelend, brengen geen geluk, maar onrust of wroeging aan.

17) Niet de gave zelve, maar de gezindheid des harten teekent de ware naastenliefde. Vgl. XVII 1.

18) Vgl. XXVI 21; XXIX 22.

19) De luiaard ziet door eigen schuld overal werkelijke of denkbeeldige moeilijkheden, terwijl de ledigheid zelve de gevaren op den weg des heils vermeerdert en vergroot. De rechtvaardige daarentegen slaat blijmoedig de handen

16. Beter weinig goederen met vreeze des Heeren, dan groote schatten, die geene rust brengen 16). 17. Beter is het uitgenoodigd te worden op moeskruiden en liefde daarbij, dan op een gemest kalf en haat daarbij17).

18. Een opvliegend mensch verwekt krakeel; die lankmoedig is, maakt een einde aan de twisten 18). 19. Het pad der luiaards is als eene doornen heg; de weg der rechtvaardigen is geëffend19). 20. Een wijze zoon verblijdt zijnen vader, maar een dwaas mensch veracht20) zijne moeder.

21. Dwaasheid is een vermaak voor den dwaze, maar de man van verstand betreedt het rechte pad21). 22. Verijdeld worden plannen, waarbij geen raadslag is gehouden; maar waar vele raadslieden zijn, krijgen zij hun beslag22).

23. Vreugde heeft de mensch over het treffend bescheid van zijnen mond; en woorden, te juister tijd gesproken, zij zijn voortreffelijk23). 24. Het pad des levens gaat opwaarts voor den wijze, opdat hij zich afwende van de hel in de diepte24).

[blocks in formation]
« PreviousContinue »