Page images
PDF
EPUB

25. Domum superborum demolietur Dominus: et firmos faciet terminos viduæ.

26. Abominatio Domini cogitationes malæ: et purus sermo pulcherrimus firmabitur ab eo.

27. Conturbat domum suam qui sectatur avaritiam: qui autem odit munera, vivet.

Per misericordiam et fidem purgantur peccata: per timorem autem •Domini declinat omnis a malo.

Infra XVI 6.

28. Mens justi meditatur obedientiam: os impiorum redundat malis.

29. Longe est Dominus ab impiis: et orationes justorum exaudiet.

30. Lux oculorum lætificat animam fama bona impinguat ossa.

31. Auris, quæ audit increpationes vitæ, in medio sapientium commo

rabitur.

len; zco verwijdert hij zich meer en meer van den afgrond der hel in de diepte.

25) De landerijen waren afgescheiden door grenspalen of steenen, die door list of geweld verplaatst konden worden.

God waakt over de zwakken: de trotsche geweldenaars, verdrukkers van weduwen en weezen, zal Hij straffen.

26) Booze overleggingen, strijdig met de liefde jegens den naaste, zijn een gruwel voor den Heer; maar rein in wettelijken zin, Gode welgevallig, zijn liefderijke (Hebr.) woorden, die het welzijn van anderen beoogen en bevorderen. De woorden firmabitur ab eo ontbreken in het Hebr., in alle andere vertalingen en zelfs in vele Latijnsche handschriften; zij zijn waarschijnlijk eene nadere toelichting van lateren oorsprong. Dergelijke liefderijke woorden worden door God bekrachtigd, begunstigd en gezegend.

27) Die uit liefde voor het geld zich dienstbaar maakt aan de hebzucht, of

25. Het huis van de hoovaardigen zal de Heer verwoesten; maar de grenspalen der weduwe zal Hij vaststellen25).

26. Een gruwel voor den Heer zijn booze overleggingen; maar rein zijn woorden vol schoonheid, door Hem worden zij bekrachtigd26). 27. Die hebzucht dient, ontreddert zijn huis; maar die geschenken haat, zal het leven vinden27).

Door barmhartigheid en trouw worden zonden uitgeboet; maar door de vreeze des Heeren houdt een ieder zich verwijderd van het kwaad. 28. Het hart van den rechtvaardige zint op gehoorzaamheid 28); de mond der goddeloozen vloeit over van boosheden.

29. Verre is de Heer van de goddeloozen; maar de smeekingen der rechtvaardigen verhoort Hij29).. 30. Het licht der oogen30) verblijdt het hart; eene blijde tijding stort merg in het gebeente. 31. Een oor, dat luistert naar vermaningen ten leven, mag plaats nemen in het midden der wijzen31).

die, naar het Hebr., eerloos gewin bejaagt, richt zich zelven en de zijnen te gronde; maar die, wars van alle oneerlijkheid, zich door geene geschenken laat afbrengen van trouwe plichtsbetrachting, zal het leven vinden. Het volgende: Door barmhartigheid enz. staat in het Hebr. niet hier, maar XVI 6, zie de verklaring aldaar.

28) Zint op gehoorzaamheid, Hebr. op antwoord, d. i. is voorzichtig om niets te zeggen, dat God of den naaste kan beleedigen; de mond der goddeloozen is als eene bron, waaruit voortdurend allerlei boosheden, verdachtmakingen, beleedigingen enz. opwellen. 29) Vgl. v. 8; Joan IX 31.

30) Het licht der oogen, d. i. niet het licht der eigen oogen, maar een vriendelijke blik van een ander, van geluk en vreugde stralende oogen, verblijdt, evenals eene blijde tijding, ziel en lichaam.

31) Hij, die heilzame vermaningen weet ter harte te nemen, geeft een bewijs van ware wijsheid; zoo iemand

32. Qui abjicit disciplinam, despicit animam suam: qui autem acquiescit increpationibus, possessor est cordis.

33. Timor Domini, disciplina sapientiæ: et gloriam præcedit humilitas.

32. Die het juk der tucht afwerpt, veracht zich zelven; maar die luistert naar vermaningen, is meester van zijn harts).

33. De vreeze des Heeren is eene leerschool ter wijsheid; en vóór de eer gaat nederigheid).

CAPUT XVI.

HOOFDSTUK XVI.

Losse Spreuken: Gods alwetendheid en opperbestuur, 's menschen kortzichtigheid en ijdele plannen (v. 1, 2, 9, 33). Vertrouwen op God (v. 3, 20). God, einddoel van alles (v. 4). Hoovaardij en godvreezendheid (v. 5-7, 18, 19). Rechtvaardigheid en onrecht (v. 8, 11). Koningen, plaatsbekleeders Gods, hunne plichten en hoedanigheden (v. 10, 12-15). Waarde der wijsheid (v. 16, 21–23). De veilige weg (v. 17). Liefderijke woorden (v. 24). Schijn bedriegt (v. 25). Nooddruft en arbeid (v. 26). Het streven der booswichten (v. 27—30). Eerekroon der grijsheid (v. 31). Zelfbeheersching (v. 32).

1. Hominis est animam præparare:
et Domini gubernare linguam.

2. Omnes viæ hominis patent ocu-
lis ejus spirituum ponderator est
Dominus. Infra XX 24 et XXI 2.
3. Revela Domino opera tua, et
dirigentur cogitationes tuæ.

1. De mensch kan beschikkingen.
maken in het hart; maar de Heer
is het, die de tong bestiert1).
2. Alle wegen van eenen mensch
liggen open voor zijne oogen; die
de geesten weegt, is de Heer2).
3. Leg den Heer uwe daden bloot,
en gij zult slagen in uwe plannen3).

mag toegelaten worden in het hooge | kingen maken in het hart, niet slechts gezelschap der wijzen. in zijne daden, maar zelfs in het ge

32) Is meester van zijn hart: hij vindt | bruik zijner woorden is hij geheel afin den dienst des Heeren de ware vrij-hankelijk van God. Vgl. Num. XXIII heid en het geluk der kinderen Gods, 1 voig. De mensch wikt, maar God terwijl degene, die het juk der tucht afwerpt, zijne ziel haat en zich zelven ongelukkig maakt. Anderen vertalen naar het Hebr.: bezit een hart, d. i. verstand.

33) Om tot de wijsheid te geraken moet men de leerschool doorloopen van de tucht in de vreeze des Heeren. Zoo ook is nederigheid, nederig luisteren naar de vermaningen ten leven, de onbetwistbare voorwaarde voor het verkrijgen van de hooge eer, plaats te mogen nemen onder de wijzen; vgl. v. 31.

1) Hebr. van den Heer het antwoord der tong. De mensch moge beschik

[ocr errors]
[ocr errors]

beschikt. Daarom is het woord van den goddelijken Meester zoo troostvol voor den waren Christen: Als zij u zullen overleveren enz., Matth. X 19, 20. 2) De mensch ziet slechts het uitwendige der zaken, en in zijne kortzichtigheid acht hij dikwerf zijne wegen rein (Hebr.), onberispelijk (vgl. XII 15); maar de Heer doorgrondt harten en nieren, weegt niet slechts de daden, maar ook de geesten, de gezindheid des harten. Vgl. I Cor. IV 4.

8) Die in het besef zijner onmacht met vertrouwen zijne daden den Heer blootlegt en aanbeveelt, zal, vrij van overtollige zorgen, toegerust met Gods zegen, slagen in zijne ondernemingen. Vgl. Ps. XXXVI 5.

4. Universa propter semetipsum 4. Alles heeft de Heer gewrocht operatus est Dominus: impium quo- om wille van zich zelven, ook den que ad diem malum. goddelooze voor den dag des onheils1).

5. Abominatio Domini est omnis arrogans: etiam si manus ad manum fuerit, non est innocens.

Initium viæ bonæ, facere justitiam: accepta est autem apud Deum magis, quam immolare hostias.

6. Misericordia et veritate redimitur iniquitas: et in timore Domini declinatur a malo. Supra XV 27.

[blocks in formation]

*) Om zijne oneindige grootheid en volstrekte onafhankelijkheid moet God zelf het eerste en laatste doel zijn van al zijne werken. Ook de mensch, die God niet heeft willen verheerlijken door het onderhouden zijner heilige geboden, zal om zijne goddeloosheid op den dag des onheils in de wrekende straffen Gods rechtvaardigheid moeten verkon. digen. De zin van het Hebr. is volgens sommigen: aan ieder schepsel heeft God eene eigene bestemming gegeven, en daarom eischt de natuurlijke orde van zaken eenen dag des onheils voor dengene, die zichzelven tot eenen booswicht heeft gemaakt.

5) Etiam si fuerit ontbreekt in het Hebr.; vgl. verder XI 21 met de aanteekening.

") Gelijk de vreeze des Heeren het begin der wijsheid is (vgl. I 7), zoo wordt hier als het begin van den goeden weg aangeduid het beoefenen van gerechtigheid, het onderhouden van Gods geboden (vgl. Matth. XIX 17); want zonder dit baat al het andere

5. Een gruwel voor den Heer is ieder hooghartige; ja gewis, hand op hand, hij blijft niet ongestraft3).

Het begin van den goeden weg is gerechtigheid te beoefenen; en dit is Gode meer welgevallig dan het brengen van slachtoffers"). 6. Door barmhartigheid en trouw wordt de ongerechtigheid uitgeboet; en door de vreeze des Heeren houdt men zich verwijderd van het kwaad').

7. Als de wegen van eenen mensch den Heere welgevallig zijn, zal Hij diens vijanden zelfs ten vrede stemmens).

8. Beter een weinig met rechtvaardigheid dan groote inkomsten met ongerechtigheid"). 9. Het hart van den mensch bepaalt zijnen weg; maar de Heer richt zijne schreden 10). 10. Godspraak is op de lippen des konings; in het gericht mag zijn mond niet falen11).

niets, zelfs niet het opdragen van offers, die zonder godvreezendheid een gruwel zijn in Gods oogen (vgl. XV 8); maar voortgaande op dien weg der gerechtigheid zal men, gelijk de Septua gint er bijvoegt, wijsheid en vrede vinden. - Deze spreuk ontbreekt in den grondtekst.

') Waar de mensch door werken van barmhartigheid zijne ongerechtigheden kan uitboeten, daar moet hij door de vreeze des Heeren behoed worden voor nieuwe zonden.

*) De vriendschap Gods moet den rechtvaardige schadeloos stellen voor den haat zijner vijanden, maar mag hem bovendien met vertrouwen bezielen, dat God, die de harten neigt, ook vijanden zelfs in vrienden kan omscheppen.

2) Vgl. Eccl. IV 6. Rechtvaardigheid. brengt rust, onrecht smart», zegt de H. Hieronymus.

10) Vgl. v. 1.

1) Waar de vorst in den naam en bij de gratie Gods een volk bestuurt,

11. Pondus et statera judicia Domini sunt: et opera ejus omnes lapides sacculi.

12. Abominabiles regi qui agunt impie: quoniam justitia firmatur solium.

13. Voluntas regum labia justa: qui recta loquitur, diligetur:

14. Indignatio regis, nuntii mortis: et vir sapiens placabit eam.

15. In hilaritate vultus regis, vita: et clementia ejus quasi imber sero

tinus.

16. Posside sapientiam, quia auro melior est et acquire prudentiam, quia pretiosior est argento.

17. Semita justorum declinat mala: custos animæ suæ servat viam suam.

11. Gewicht en weegschaal zijn gerichten des Heeren; en zijn werk zijn alle de weegsteenen in den buidel12).

12. Die goddeloos handelen, moeten een gruwel zijn voor den koning; want door gerechtigheid wordt de troon geschraagd.

13. Der koningen welgevallen zijn rechtvaardige lippen; die onbewimpelde taal spreekt, hij wordt bemind 13).

14. Des konings verbolgenheid is een bode des doods, maar een wijs man kan haar tot bedaren brengen14). 15. In den vreugdeglans van 's konings gelaat ligt leven; en zijne goedertierenheid is als de spade regen15).

16. Streef naar wijsheid, want zij is beter dan goud; en haak naar kennis, want zij is meer waard dan zilver16).

17. Het pad der rechtvaardigen wijkt af van het kwaad; die zorg heeft voor zijne ziel, houdt zijnen weg17).

18. Contritionem præcedit super- 18. Vóór de vernedering gaat de

waarheid opkomen.

moeten zijne wetten en zijne rechtspraak | recht en onbeschroomd voor recht en geëerbiedigd worden als godspraken. Maar terwijl God hem bij het bestuur zijn licht en zijne kracht verleent, moet ook de vorst bedenken altijd op te treden als plaatsbekleeder Gods, als handhaver van waarheid en recht.

12) Voor gewicht en weegsteenen vgl. XI 1 en de aanteekening aldaar. Hier wordt in beide versleden dezelfde gedachte uitgesproken. Gewicht en weegschaal (Hebr.: juiste balans en schalen zijn van den Heer) en weegsteenen zijn geene willekeurige zaken, maar gerich ten, het werk Gods; Hij heeft ze verordend, vervalsching en bedrog zal Hij richten.

13) De vorst, die in Gods plaats het volk bestuurt, vindt den hechtsten steun voor zijnen troon in hen, die in woord (v. 13) en daad (v. 12) gerechtigheid en waarheid huldigen en beoefenen. Daarom moet hij de goddeloozen als zijne grootste vijanden verafschuwen (v. 12) en de rechtvaardigen beminnen (v. 13), die hem niet vleien, maar op

14) Beide verzen, 14 en 15, behooren bij elkander. De vorst, gebieder over leven en dood, mag zich in onstuimige drift niet laten vervoeren dood en verderf aan te richten, maar hij moet veeleer, geleid door de wijsheid, leven, heil en geluk brengen over zijn volk. Vgl. XIX 1

15) Spade regen, d. i. malsche, verkwikkende lenteregen, die de zaadkorrels doet zwellen en eenen rijken oogst voorbereidt, is het zinnebeeld van hoogen en milden zegen; vgl. Job. XXXI 23; Jer. III 3.

16) Vgl. III 14, 15; VIII 10, 11, 19. 17) Het pad, door de rechtvaardigen bewandeld, loopt zoo, dat zij verwijderd blijven van het kwaad; daarom behoeft hij, die zijne ziel wil behouden, slechts dat pad getrouw te volgen. Hebr.: De gebaande (veilige) weg der vromen is het kwaad te ontwijken, hij bewaart zijne ziel, die acht geeft op zijnen weg.

bia: et ante ruinam exaltatur spi- trotschheid; en vóór den val komt ritus. de hoovaardij des geestes 18).

19. Melius est humiliari cum mitibus, quam dividere spolia cum superbis.

20. Eruditus in verbo reperiet bona: et qui sperat in Domino, beatus est.

21. Qui sapiens est corde, appellabitur prudens: et qui dulcis eloquio, majora percipiet.

22. Fons vitæ eruditio possidentis: doctrina stultorum, fatuitas.

23. Cor sapientis erudiet os ejus: et labiis ejus addet gratiam.

24. Favus mellis, composita verba: dulcedo animæ, sanitas ossium. Supra XV 13; Infra XVII 22. 25. Est via, quæ videtur homini recta: et novissima ejus ducunt ad

mortem.

26. Anima laborantis laborat sibi, quia compulit eum os suum:

18) Vgl. XI 2; XVIII 12. Gelijk de beoefening der nederigheid de voorbode is van eer en glorie (vgl. XV 33), zoo komt ook hoogmoed vóór den val. Vgl. Jac. IV 6.

1) Want men zal gelijk worden aan hen, met wie men verkeert, en in hun lot deelen. Trotschaards missen den vrede des harten, waardoor de zachtmoedigen en ootmoedigen gelukkig zijn. Vgl. Ps. LXXXIII 11.

20) Die onderwezen is, Hebr. die acht geeft op het woord, d. i. die de geopenbaarde waarheid en het gebod Gods voor oogen houdt, naarstig in beoefening brengt en daardoor komt tot een onwrikbaar vertrouwen op God, zal heil en geluk vinden. Anderen vertalen verbum met zaak en verklaren: die eene zaak zoo ijverig ter hand neemt, alsof het welslagen afhangt van zijne pogingen, maar tevens zoozeer op God vertrouwt, dat hij van God alle hulp verwacht, zal gezegend en gelukkig zijn.

21) Alle ware wijsheid zal eere, erkenning vinden; maar toch zal hij, die

19. Beter is het nederig te zijn met zachtmoedigen dan buit te deelen met trotschaards19).

20. Die onderwezen is in het woord, zal heil vinden; en die op den Heer vertrouwt, hij is gelukkig 20).

21. Die wijs van harte is, zal verstandig genoemd worden; en die wel ter tale is, zal grootere dingen erlangen21).

22. Eene bron van leven is wetenschap voor die haar bezitten; de onderrichting der dwazen is de dwaasheid 22).

23. Het hart van den wijze maakt zijnen mond bedachtzaam en siert zijne lippen met lieftalligheid 23). 24. Uitgelezen24) woorden zijn honigzeem, zoetigheid voor de ziel, artsenij voor het gebeente. 25. Daar is een weg, die iemand recht toeschijnt; maar het einde daarvan leidt tot den dood25).

26. Het leven26) van den arbeider arbeidt voor zichzelven; want zijn mond prest hem daartoe.

daarbij de gave bezit de wijsheid met vaardigheid en kennis aan anderen mede te deelen, hoogere eer en grooter loon ontvangen. Hebr.: zoetheid der lippen verrijkt het onderricht, geeft daaraan meer kracht en klem.

22) Wetenschap, de beoefening der wijsheid, is voor den wijze eene bron van leven, van licht en geluk, terwijl de dwaasheid de onderrichting (Hebr. de tuchtiging) is der dwazen, d. i. hare straf medebrengt, en daardoor wellicht nog eene harde leerschool ter wijsheid kan zijn.

23) De woorden van den wijze komen uit het hart en gaan tot het hart; met bedachtzaamheid, te juister tijd en met overtuiging uitgesproken, worden zij gretig opgenomen.

24) Uitgelezen, Hebr. liefderijke; zij hebben eenen weldadigen invloed op ziel en lichaam.

[blocks in formation]
« PreviousContinue »