Page images
PDF
EPUB

27. Vir impius fodit malum, et in 27. Een goddeloos mensch graaft labiis ejus ignis ardescit.

28. Homo perversus suscitat lites: et verbosus separat principes.

29. Vir iniquus lactat amicum suum: et ducit eum per viam non bonam.

30. Qui attonitis oculis cogitat prava, mordens labia sua perficit malum.

31. Corona dignitatis senectus, quæ in viis justitiæ reperietur.

32. Melior est patiens viro forti: et qui dominatur animo suo, expugnatore urbium.

eenen kuil des verderfs, en op zijne lippen brandt een vuur27). 28. Een verdorven mensch verwekt twisten; en een oorblazer brengt scheiding tusschen vorsten 28). 29. Een slecht mensch verleidt zijnen vriend en brengt hem op eenen weg, die niet goed is29).

30. Die met starende oogen zint op euveldaden, hij bijt zich op de lippen en volvoert het kwaad30). 31. Grijsheid is eene eerekroon, welke op de paden der gerechtigheid is te vinden31).

32. Beter een lankmoedige dan een krijgsheld, en die meester is van zichzelven dan een bedwinger van steden32).

33. Sortes mittuntur in sinum, sed 33. De loten worden geworpen in a Domino temperantur.

den schoot33), maar de Heer is het, die ze beschikt.

want zijn mond, die naar voedsel verlangt, (wij zouden zeggen: zijne maag) prest hem daartoe.

27) Door woord en daad, met vuigen laster en looze streken tracht zulk een goddeloos mensch anderen in het verderf te storten. Een vuur; vgl. Jac. III 5, 6.

28) Vgl. VI 13; XXVI 22. Vorsten, Hebr. vertrouwde vrienden.

29) Een slecht mensch, Hebr. de man van geweld, huichelt vriendschap, misbruikt zijne overmacht om zijnen vriend te verleiden en dienstbaar te maken aan de volvoering zijner booze plannen.

30) Hebr. wellicht: Die zijne oogen toeknijpt om kwaad te verzinnen, die zich op de lippen bijt, hij heeft het kwaad volvoerd». Eene gelaatkundige opmerking: Die met starende of toegeknepen oogen zich geheel wijdt aan

het beramen zijner booze plannen, die zich op de lippen bijt, om niets van die plannen te verraden, zoo iemand is in staat de grootste euveldaden te volvoeren.

31) De eerekroon der grijsheid moet als belooning van wijsheid en deugd verworven worden op de paden der gerechtigheid; vgl. IIÎ 2; IV 10; IX 11.

32) Geen edeler, moeilijker en roemrijker zegepraal dan die door den lankmoedige met geduld en volharding bevochten wordt op de eigen hartstochten en verkeerde neigingen.

93) In den schoot, d. i. in de wijde plooien of slippen van het gewaad. Zelfs bij schijnbaar toevallige aanwij zing van het lot, komt de beslissing van den Heer; vgl. Jos. VII 14; Jon. I 7; Act. I 26.

CAPUT XVII.

HOOFDSTUK XVII.

Losse spreuken: Vrede en twist (v. 1, 9, 11, 14, 19). Wijsheid en dwaasheid (v. 2, 10, 12, 16, 21, 24, 25). God beproeft de harten (v. 3). Leugen en valschheid (v. 4, 7, 20). Spotternij met ongelukkigen (v. 5). Der ouderen zegen, der kinderen eer (v. 6). Geschenken en onrecht in rechtspraak (v. 8, 15, 23, 26). Ondankbaarheid (v. 13). Ware vriendschap en dwaze borgtocht (v. 17 en 18). Blijdschap en neerslachtigheid (v. 22). Eene wacht voor de lippen (v. 27 en 28).

1. Melior est buccella sicca cum gaudio, quam domus plena victimis cum jurgio.

2. Servus sapiens dominabitur filiis stultis, et inter fratres hereditatem dividet. Eccli X 28.

3. Sicut igne probatur argentum, et aurum camino: ita corda probat Dominus.

4. Malus obedit linguæ iniquæ: et fallax obtemperat labiis mendacibus.

5. Qui despicit pauperem, exprobrat factori ejus: et qui ruina lætatur alterius, non erit impunitus. Supra XIV 31.

6. Corona senum filii filiorum:

1) Met blijdschap, Hebr. en rust daarbij. Rust, vrede en blijdschap maken ook eenen soberen maaltijd smakelijk; vgl. XV 17. Offervleesch, vgl. VII 14.

2) Een dienstknecht, die trouw en nauwgezet zijne plichten vervult, zal achting en aanzien verwerven en niet zelden zich opwerken boven de kinderen des huizes, die door hun wangedrag tot schande verstrekken (Hebr.). Zulk een dienaar zal dan belast worden met de verdeeling der erfenis, of zelf begiftigd worden met een deel der goederen. De H. Schrift toont in enkele voorbeelden aan, hoe getrouwe dienaren beloond werden. Vgl. Gen. XV 2; XXIV 2; XXXIX; II Reg. IX en XVI 4.

3) God alleen kan ten volle het menschelijk hart beproeven en kennen; vgl. XIV 10; XVI 2; XX 24. Maar de Vul

1. Liever eene bete droog brood met blijdschap1), dan een huis vol offervleesch met twist.

2. Een verstandige dienstknecht zal heer worden over dwaze zonen, en onder de broeders zal hij de erfenis verdeelen2).

3. Gelijk het zilver beproefd wordt door het vuur en het goud door den oven, zoo beproeft de Heer de harten3).

4. Een slecht mensch leent het oor aan eene booze tong; en een bedrieger geeft gehoor aan leugenachtige lippen1).

5. Die den arme veracht, hoont diens Maker; en die zich verheugt over een andermans ongeluk, blijft niet ongestraft3).

6. De kroon der grijsaards zijn

gaat duidt door de vergelijking iets meer aan. Gelijk de menschen in het vuur en in den oven de edele metalen louteren, zou beproeft God de harten in den smeltkroes des lijdens. Vgl. Sap. III 6; Eccli. II 5; Mal. II 2, 3; I Petr. I 7.

4) Dit doen zij om gelijkheid in denken en streven. Naar het Hebr. kan deze spreuk omgezet worden in dezen zin: Die gaarne luistert naar booze, leugenachtige gesprekken, toont daardoor een slecht mensch, een bedrieger te zijn.

5) Vgl. XIV 31. Den arme om zijne armoede verachten, of zich verheugen over een anders ongeluk is ook strijdig met den eerbied, verschuldigd aan God, die armen en rijken heeft gemaakt, en in zijne wijze voorzienigheid een ongeluk over den mensch laat komen.

et gloria filiorum patres eorum.

7. Non decent stultum verba composita: nec principem labium mentiens.

8. Gemma gratissima, exspectatio præstolantis: quocumque se vertit, prudenter intelligit.

9. Qui celat delictum, quærit amicitias: qui altero sermone repetit, separat fœderatos.

10. Plus proficit correptio apud prudentem, quam centum plage apud stultum.

11. Semper jurgia quærit malus: angelus autem crudelis mittetur

contra eum.

12. Expedit magis ursæ occurrere raptis fœtibus, quam fatuo confidenti in stultitia sua.

6) Het is een blijk van Gods zegen, als grijsaards met vreugde en rechtmatigen trots aanschouwen mogen het talrijke kroost hunner kinderen; vgl. Ps. CXXVII 6. Evenzeer gelukkig het kind, dat nog geëerd wordt om den roemruchtigen naam zijner vaderen, en in dien naam een prikkel vindt tot goede en groote daden. Achter v. 6 volgt bij de LXX eene spreuk, meermalen door de H.H. Vaders aangehaald, waarvan de zin is: De geloovige, de brave is zoo gelukkig alsof hem de geheele wereld toebehoorde, de ongeloovige zoo ongelukkig alsof hij geenen penning bezat.

1) Laatdunkende taal past aan niemand, allerminst aan den dwaas; nog minder bedrog aan den vorst, die, als plaatsbekleeder Gods, waarheid en gerechtigheid hoog moet houden.

*) Die reikhalzend eene zaak begeert, zal haar als een kleinood hoog waardeeren, en bij al zijn doen en laten onafgebroken het oog er op gevestigd houden. Hebr.: «Een edel kleinood is het geschenk in de oogen van zijnen meester; werwaarts het zich ook wende, het heeft een gunstig gevolg». Eene sacire op de omkoopbaarheid der rechters:

kindskinderen; en de roem der kinderen zijn hunne vaderen“). 7. Laatdunkende taal past niet aan den dwaas, noch eene bedrieglijke lip aan den vorst').

8. Een allerdierbaarst kleinood is hetgeen iemand reikhalzend verbeidt; werwaarts hij zich ook wende, hij houdt het voorzichtig in het oogs).

9. Die eenen misslag verborgen houdt, streeft naar vriendschap; die eene zaak telkens weer ophaalt, vervreemdt van elkander hen, die in bond vereenigd zijn3).

10. Meer nut doet10) eene terechtwijzing bij den verstandige dan honderd slagen bij den dwaze. 11. De booswicht zoekt voortdurend twist; maar een gruwzame bode zal tegen hem uitgezonden worden11).

12. Beter is het eene berin tegen te komen, aan wie de welpen zijn ontroofd, dan eenen onzinnige, die groot gaat op zijne dwaasheidi).

Die met een geschenk eenen rechter wil omkoopen, waardeert dat geschenk als een kleinood van hooge waarde; bij wien het ook terecht moge komen, hij weet, dat het schier onfeilbaar de gewenschte uitwerking zal hebben.

9) Die eenen misslag, vooral tegen vriendschap en onderlinge liefde, weet te ontveinzen, toont prijs te stellen op vrede en vriendschap; vgl. X 12. Het telkens weer terugkomen op een ondervonden ongelijk is in staat ook de beste vrienden van elkander te vervreemden.

10) Meer nut doet, Hebr. gaat dieper in, treft gevoeliger.

11) God zal door middel van ziekten en rampen, maar zeker eens door den engel des doods eenen gruwzamen bode afzenden op den halsstarrigen booswicht; vgl. Ps. LXXVII 49. In het Hebr. Niets dan kwaad zoekt de oproermaker» enz., wordt meer bijzonder bedoelt de bestraffing van oproermakers; vgl. III Reg. II 28 volg.

12) De groote bruine beer geldt in Palestina als het beeld van de grootste woestheid en de geweldigste wreedheid; hoeveel te meer de berin, tot woede geprikkeld door den roof harer welpen; vgl. II Reg. XVII 8; IV Reg. II 24;

13. Qui reddit mala pro bonis, non recedet malum de domo ejus. Rom. XII 17; I Thess. V 15; I Petr. III 9.

14. Qui dimittit aquam, caput est jurgiorum: et antequam patiatur contumeliam, judicium deserit. 15. Qui justificat impium, et qui condemnat justum, abominabilis est uterque apud Deum. Is. V 23.

16. Quid prodest stulto habere divitias, cum sapientiam emere non possit?

Qui altam facit domum suam, quærit ruinam: et qui evitat discere, incidet in mala.

17. Omni tempore diligit qui amicus est et frater in angustiis comp.obatur.

18. Stultus homo plaudet manibus cum spoponderit pro amico suo.

19. Qui meditatur discordias, di

[blocks in formation]

Os. XIII 8. Maar nog gevaarlijker is de goddelooze, de zedelooze, die groot gaat op zijne boosheid en zielen in het verderf tracht te storten.

13) Ondank vindt meestal in dit leven reeds zijne vergelding.

4) Terwijl de Vulgaat rechtstreeks slechts een feit in het licht stelt, geeft het Hebr. uitdrukkelijk eene vermaning: Hij laat het water afloopen, die begint met twisten; eer de twist ten volle ontbrandt, laat er van af. Gelijk iemand, die aan het afgedamde water eenen uitgang geeft, den stroom later niet kan tegenhouden, zoo is het ook met iemand, die twist verwekt. Daarom, is eenmaal eene dergelijke dwaasheid begaan, dan is het ten hoogste geraden bij den aanvang de zaak te beslechten, om niet in groote moeilijkheden gewikkeld en met schande overladen te worden.

15) Elke rechtsverkrachting is een gruwel voor God, ook wanneer uit menschelijk opzicht of onedele berekening een schuldige wordt vrijgesproken. 16) Wel is waar kan zelfs de hoogste

[ocr errors][merged small][ocr errors][merged small]

17) Ware vriendschap hangt niet af van voor- of tegenspoed; integendeel in druk en nood vindt zij juist gelegenheid hare volle kracht te openbaren; dan wordt een ware vriend naar de kracht van het Hebr. als herboren tot eenen broeder.

18) Het is een teeken van groote dwaasheid onbezonnen voor den eerste den beste borg te blijven, en dan nog te juichen; want: borgen baart zorgen. Hebr. Een dwaas mensch is hij, die zich bij handslag verbindt, die zich borg stelt bij den naaste». Vgl. VI 1-5; XI 15.

ligit rixas: et qui exaltat ostium, quærit ruinam.

20. Qui perversi cordis est, non inveniet bonum: et qui vertit linguam, incidet in malum.

21. Natus est stultus in ignominiam suam: sed nec pater in fatuo lætabitur.

22. Animus gaudens ætatem floridam facit: spiritus tristis exsiccat ossa. Supra XV 13 et XVI 24. 23. Munera de sinu impius accipit, ut pervertat semitas judicii.

24. In facie prudentis lucet sapientia oculi stultorum in finibus

terræ. Eccles. II 14 et VIII 1.

van twisten; en die zijne deur hoog maakt, zoekt den ondergang 19). 20. Die verdorven van harte is, zal geen geluk vinden; en die zijne tong verdraait20), zal neerstorten in ellende.

21. De dwaas is geboren tot zijne schande21); maar ook de vader zal geene vreugde hebben aan een dwaas kind.

22. Een vroolijk hart geeft bloeiende levensjaren; een neerslachtige geest maakt de beenderen dor22). 23. De goddelooze neemt geschenken aan uit den boezem23), om te krommen de paden des rechts. 24. Op het gelaat van den verstandige straalt de wijsheid; de oogen der dwazen staren op de uiteinden der aarde24).

25. Ira patris, filius stultis: et 25. Een dwaze zoon is eene kweldolor matris quæ genuit eum.

26. Non est bonum, damnum inferre justo nec percutere principem, qui recta judicat.

19) Die zint op oneenigheden, houdt van twisten, Hebr. «hij houdt van ongerechtigheden, die houdt van twisten». Want zucht naar twisten is aanleiding tot velerlei ongerechtigheden en bereidt daardoor eenen wissen ondergang. Eveneens zal hij zeker ten val komen, die in ijdele hoovaardij zijne deur hoog maakt, boven zijnen staat wil leven.

20) Die zijne tong verdraait, d. i. die dubbeltongig, valsch van tong is; vgl. VIII 13; X 31; XI 20.

21) Hebr. Die aan eenen dwaas het leven schonk, dien is het tot hartzeer, en de vader enz. Waarschuwing aan de ouders, om met het oog op hun eigen geluk hunne kinderen op te voeden in wijsheid en deugd. Vgl. X 1; XV 20.

22) Vgl. XV 13; XVI 24. Ook voor het geestelijk leven eene les van hoog gewicht: ware opgeruimdheid stelt den mensch tot hooge deugdoefening in staat, terwijl misplaatste, ongeregelde neerslachtigheid aanleiding geeft tot

ling voor zijnen vader, en een hartzeer voor de moeder, die hem het leven schonk 25).

26. Het is niet goed nadeel te berokkenen aan den rechtvaardige; noch de hand op te heffen tegen den vorst, die naar gerechtigheid vonnist26).

veel verzuim en vele zonden.

23) Uit den boezem doelt op de wijde plooien van het Oostersch gewaad, waarin heimelijk de geschenken bewaard werden, die den trouweloozen rechter werden aangeboden; vgl. v. 8; Exod. XXIII 8; Eccli. XX 31; Is. I 23. Anderen meenen: de goddelooze_rechter, belust op geschenken, tast in die plooien om het geschenk er uit te halen.

24) De hemelsche wijsheid, waarop de rechtvaardige altijd het oog gevestigd houdt, werpt eenen glans van rust, geluk en vreugde op zijn gelaat; maar de dwaze vindt nergens een rustpunt; strak staren zijne oogen in het vage, eindelooze heen, en geven aan zijn gelaat eene uitdrukking van vreeselijke onzekerheid en deerniswekkenden twijfel. Vgl. XIV 6; Eccl. VIII 1.

25) Vgl. v. 21; X 1; XV 20.

26) Eene spreuk voor overheid en onderdanen: de overheid moet strikt rechtvaardig zijn en de onschuld beschermen; daarin vindt zij eenen waar

« PreviousContinue »